ECLI:NL:GHAMS:2022:246

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
200.283.631/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over schadevergoeding en kosten ter vaststelling van schade in huurwoning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een huurgeschil tussen Warmerdam Vastgoed B.V. en een huurder. Warmerdam heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter, waarin de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning zijn afgewezen. De kantonrechter had geoordeeld dat de huurder, [geïntimeerde], al bereid was de schade te vergoeden, waardoor de vordering tot schadevergoeding ook werd afgewezen. Warmerdam heeft in hoger beroep de grieven ingediend, waarin zij stelt dat de kantonrechter ten onrechte de vorderingen heeft afgewezen en dat de kosten van de gemachtigde als redelijke kosten ter vaststelling van schade moeten worden beschouwd.

Tijdens de zitting op 4 november 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Warmerdam heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen alsnog zal toewijzen, terwijl [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep. Het hof heeft de feiten die door de kantonrechter zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen, aangezien deze niet in geschil zijn. Het hof heeft geoordeeld dat Warmerdam niet voldoende heeft aangetoond welk belang zij heeft bij de grief over de afwijzing van de ontbinding en ontruiming, en dat de kantonrechter terecht de vordering tot schadevergoeding heeft afgewezen.

Het hof heeft de grieven van Warmerdam in zowel het principaal als het incidenteel appel verworpen. Het vonnis van de kantonrechter is bekrachtigd, en Warmerdam is veroordeeld in de proceskosten van het principaal hoger beroep, terwijl [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van het incidenteel hoger beroep. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.283.631/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8058649/CV EXPL 19-19973
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 februari 2022
inzake
WARMERDAM VASTGOED B.V.,
gevestigd te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. T.W. Jaburg te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. M.H. Schmidt te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Warmerdam en [geïntimeerde] genoemd.
Warmerdam is bij dagvaarding van 15 september 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 juni 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Warmerdam als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.
De door Warmerdam in het geding gebrachte dagvaarding in hoger beroep bevat de grieven. [geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord, met een productie, ingediend waarin een grief in incidenteel appel is opgenomen. Warmerdam heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel ingediend. Daarop is door [geïntimeerde] een akte ingediend. Vervolgens is door Warmerdam een antwoordakte ingediend.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 4 november doen bepleiten door hun voornoemde advocaten. Partijen en hun advocaten hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Warmerdam heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de vorderingen tot ontbinding en ontruiming en tot vergoeding van de op de voet van artikel 6:96 lid 2 onder b gemaakte kosten ter vaststelling van schade zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog deze vordering tot schadevergoeding zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Warmerdam in de kosten van het geding in hoger beroep.
In het incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Warmerdam in de kosten van het geding in eerste instantie en in hoger beroep. Warmerdam heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1. tot en met 1.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.
Kort samengevat gaat het in deze zaak, voor zover in hoger beroep van belang, om het volgende.
2.1.
[geïntimeerde] huurt een woning van Warmerdam.
2.2.
In de nacht van 10 op 11 juni 2019 is door toedoen van [geïntimeerde] schade ontstaan aan de woning.
2.3.
De gemachtigde van Warmerdam heeft [geïntimeerde] bij brief van 22 juli 2019 gevraagd met beëindiging van de huurovereenkomst in te stemmen. [geïntimeerde] heeft bij brief van zijn gemachtigde van 5 augustus 2019 laten weten niet met beëindiging van de huurovereenkomst in te stemmen en heeft daarbij aangeboden de ontstane schade te vergoeden.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft Warmerdam ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 4.263,58 en veroordeling in de proceskosten gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering tot ontbinding en ontruiming afgewezen omdat Warmerdam deze ter zitting heeft ingetrokken. De vordering tot vergoeding van schade aan het gehuurde heeft de kantonrechter afgewezen omdat [geïntimeerde] deze schade reeds had vergoed. De op de voet van artikel 6:96 lid 2 onder b gevorderde kosten ter vaststelling van schade heeft de kantonrechter eveneens afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat deze vordering, tegen de achtergrond dat [geïntimeerde] reeds op 5 augustus 2019 bereid was de schade te vergoeden, onvoldoende is toegelicht.
3.2.
Met de eerste grief stelt Warmerdam aan de orde dat de kantonrechter de vorderingen tot ontbinding en ontruiming ten onrechte heeft afgewezen. Afwijzing was niet nodig omdat de vorderingen ter zitting al waren ingetrokken.
Het hof oordeelt dat Warmerdam niet gesteld heeft welk belang zij heeft bij deze grief. Daarnaast heeft Warmerdam niet toegelicht waarom afwijzing onjuist zou zijn. De kantonrechter heeft kennelijk de intrekking ter zitting niet opgevat als een verklaring die gericht was op onvoorwaardelijke afstand van recht, zodat de vordering nog beoordeeld en afgewezen diende te worden. Het hof ziet geen aanleiding die beslissing te vernietigen. De grief faalt.
3.3.
Met de grieven II, III en IV klaagt Warmerdam over afwijzing van de gevorderde kosten ter vaststelling van schade.
De gevorderde kosten bestaan uit (alle) kosten van de werkzaamheden van de gemachtigde van Warmerdam vanaf 12 juni 2019 tot en met 22 juli 2019. De daarna door de gemachtigde van Warmerdam verrichte werkzaamheden hadden betrekking op de procedure tegen [geïntimeerde] , aldus Warmerdam.
Uit de in het geding gebrachte correspondentie blijkt dat in de genoemde periode is gecorrespondeerd met [geïntimeerde] over het verkrijgen van voldoening buiten rechte. Uit niets blijkt dat aanstonds nog onduidelijk was of [geïntimeerde] aansprakelijk was voor de door het incident veroorzaakte schade aan het gehuurde. Een en ander zou mogelijk anders zijn als [geïntimeerde] het verweer zou hebben gevoerd dat de schade aan het gehuurde niet voor zijn rekening zou moeten komen om een reden die nader onderzoek zou vergen, maar dat is niet voldoende gemotiveerd gesteld. Ook [geïntimeerde] ter zitting is Warmerdam er niet in geslaagd nader toe te lichten waarom de betreffende kosten beschouwd moeten worden als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub b en niet als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (artikel 6:96 lid 2 sub c). Dit alles klemt te meer nu de gemachtigde van Warmerdam aan deze zaak in de betrekkelijk korte periode tussen het incident en de sommatiebrief van 22 juli 2019 veel tijd (circa 11 uren) heeft besteed. De grieven falen.
3.4.
Met grief V stelt Warmerdam dat de kantonrechter ten onrechte de proceskosten heeft gecompenseerd en dat [geïntimeerde] in die kosten had moeten worden verwezen. Met het incidenteel hoger beroep bepleit [geïntimeerde] op zijn beurt dat de proceskosten van de eerste aanleg voor rekening van Warmerdam moeten komen. Gelet op de vorderingen, de ontwikkelingen over en weer tijdens de procedure en de uiteindelijke uitkomst van de zaak in eerste aanleg en het oordeel daarover in dit hoger beroep, voor zover aan het hof gevraagd, ziet het hof geen aanleiding over de proceskosten in eerste instantie anders te beslissen.
3.5.
De grieven in principaal en incidenteel appel falen alle. Warmerdam zal worden verwezen in de proceskosten in het principaal hoger beroep. [geïntimeerde] zal worden verwezen in de proceskosten in het incidenteel hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Warmerdam in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,-- aan verschotten en € 1.574,-- voor salaris;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Warmerdam begroot op € 787,-- voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, E.K. Veldhuijzen van Zanten en J.E. van der Werff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.