In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante sub 1] en de erfgenamen van [X] tegen de Gemeente [naam]. De kern van het geschil betreft de vraag of het eigenmachtig gebruik van een perceel grond, dat grenst aan een door de Gemeente verhuurd terrein, kan worden aangemerkt als bezit en of de Gemeente recht heeft op ontruiming van dat perceel. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat [appellante sub 1] niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat na het overlijden van [Y] diens weduwe [X] op grond van de wettelijke verdeling eigenaresse was geworden van alle goederen van de nalatenschap, waaronder het perceel. De Gemeente had de ontruiming gevorderd, omdat [Y] niet als bezitter van het perceel kon worden aangemerkt.
In hoger beroep hebben de appellanten vier grieven ingediend. De eerste drie grieven zijn gericht tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de huurovereenkomst en het bezit van het perceel. De vierde grief betreft de stelling dat de Gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid door een privaatrechtelijke vordering tot ontruiming in te stellen. Het hof heeft geoordeeld dat de Gemeente niet hoefde te begrijpen dat [Z] en [Y] door het gebruik van het perceel pretenderen eigenaar te zijn, en dat de stellingen van de familie [X] niet de conclusie kunnen dragen dat [Y] door verjaring eigenaar van het perceel is geworden. Het hof heeft de grieven van de familie [X] verworpen en de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellante sub 1] niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep. De kosten van het geding in hoger beroep zijn voor rekening van de appellanten.