ECLI:NL:GHAMS:2022:2002
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis en detentie
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van de verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor de gevolgen van zijn voorlopige hechtenis. De verzoeker, geboren in 1967, had op 14 januari 2020 in verzekering gesteld en was op 10 december 2020 in vrijheid gesteld. Hij verzocht om vergoeding van schade die hij had geleden door inkomstenderving, doorlopende lasten tijdens zijn detentie, en andere kosten die hij had moeten maken. Het hof heeft het verzoek in behandeling genomen en de advocaat-generaal, de advocaat van de verzoeker en de verzoeker zelf gehoord.
Het hof oordeelde dat de verzoeker recht had op een schadevergoeding van € 33.090,00 voor de schade door de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Daarnaast werd een vergoeding van € 27.500,00 voor gederfde inkomsten toegewezen, gebaseerd op een jaarinkomen van € 30.000,00. De verzoeker had echter geen recht op vergoeding voor de doorlopende lasten en leningen, omdat deze kosten niet direct voortvloeiden uit de voorlopige hechtenis.
Uiteindelijk kende het hof de verzoeker een totale schadevergoeding toe van € 60.590,00 voor de immateriële schade en € 759,12 voor reiskosten en rechtsbijstand. Het hof wees de overige verzoeken af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoeker. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, met de voorzitter mr. F.A. Hartsuiker.