ECLI:NL:GHAMS:2022:1950

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.298.166/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing conservatoir beslag en proceskostenvergoeding in civiele zaak tussen TaXeCo en [geïntimeerde]

In deze zaak heeft TaXeCo, een juridisch adviesbureau, conservatoir beslag gelegd op de bezittingen van [geïntimeerde] in het kader van een geschil over onbetaalde facturen voor juridische diensten. [geïntimeerde] heeft in kort geding gevorderd dat de beslagen worden opgeheven, wat de voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft toegewezen. TaXeCo is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing. Het hof heeft vastgesteld dat er summierlijk sprake is van de ondeugdelijkheid van het door TaXeCo ingeroepen recht, omdat de gemaakte afspraken over de juridische dienstverlening niet in overeenstemming zijn met de vorderingen die TaXeCo heeft ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van TaXeCo niet voldoende onderbouwd zijn en dat de beslagen terecht zijn opgeheven. Daarnaast heeft het hof de vordering van [geïntimeerde] tot vergoeding van volledige proceskosten afgewezen, maar wel de forfaitaire proceskosten toegewezen. Het arrest is gewezen op 5 juli 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.298.166/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/703061 / KG ZA 21-464
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 juli 2022
inzake
TAXECO ADVISEURS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. D.B. Dubach te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats A] ,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Overdijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna TaXeCo en [geïntimeerde] worden genoemd.

1.De zaak in het kort

TaXeCo heeft juridische bijstand verleend aan [geïntimeerde] in een geschil met zijn aannemer. De kwestie die partijen verdeeld houdt is of [geïntimeerde] de door TaXeCo verrichte werkzaamheden conform afspraak heeft betaald door de voldoening van twee door TaXeCo gefactureerde fixed fees of dat de betaalde facturen slechts zagen op een gedeelte van de werkzaamheden. TaXeCo stelt nog recht te hebben op betaling van meerwerk en heeft ter zake van deze gepretendeerde vordering conservatoir beslag gelegd ten laste van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft in deze kort geding procedure gevorderd dat de door TaXeCo gelegde beslagen worden opgeheven. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter [geïntimeerde] gelijk gegeven en de beslagen met onmiddellijke ingang opgeheven. Tegen deze beoordeling richt zich dit hoger beroep van TaXeCo. In incidenteel hoger beroep stelt [geïntimeerde] dat de proceshouding van TaXeCo misleidend en onrechtmatig is en dat [geïntimeerde] misbruik maakt van procesrecht en daarom in de volledige proceskosten dient te worden veroordeeld.

2.Het geding in hoger beroep

TaXeCo is bij dagvaarding van 2 augustus 2021 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 14 juli 2021, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en TaXeCo als gedaagde.
De dagvaarding, met producties, bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in principaal appel tevens houdende memorie van grieven in incidenteel appel tevens houdende wijziging (vermeerdering) van eis, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.
Partijen hebben hun standpunten ter zitting van 23 mei 2022 doen toelichten, TaXeco door mr. Dubach voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Overdijk voornoemd, beiden aan de hand van spreekaantekeningen waarvan exemplaren zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
TaXeCo heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal en incidenteel appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met uitzondering van de overwegingen en het oordeel zoals verwoord in rechtsoverwegingen 4.16, 5.6 en 5.7 van dat vonnis, ten aanzien van welke rechtsoverweging [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot vernietiging op die punten en tot veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van TaXeCo primair tot vergoeding aan [geïntimeerde] van de volledige kosten van deze procedure in beide instanties met rente en subsidiair tot vergoeding van de forfaitaire kosten van deze procedure in beide instanties, met nakosten en rente.
TaXeCo heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en tot veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [geïntimeerde] in de kosten van het incidenteel appel.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 feiten weergegeven die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn, dienen de volgende feiten tot uitgangspunt.
3.1
In maart 2020 heeft [geïntimeerde] TaXeCo ingeschakeld om hem bij te staan in verband met een geschil tussen [geïntimeerde] en diens toenmalig aannemer (BO Consultancy) over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan de privéwoning van [geïntimeerde] te [plaats A] . TaXeCo heeft adviesdiensten aangeboden in het kader van dat geschil en dat geschil samen met de door [geïntimeerde] ingeschakelde advocaat – in eerste instantie mr. A.C. Mahabiersing, later mr. H. Loonstein – behandeld.
3.2
Per e-mail van 10 augustus 2020 heeft [A] , [functie] bij TaXeCo (hierna: [A] ), [geïntimeerde] een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“Betreft: afspraken m.b.t. werkzaamheden naar aanleiding van uw conflict met aannemer [B] van BO Consultancy & Projectmanagement B.V.
(…)
Onder verwijzing naar mijn eerdere werkzaamheden in bovengenoemd dossier, vanaf begin maart 2020 tot en met 8 juli 2020, zijn wij een vaste prijs voor EUR 7.500 (exclusief BTW) overeengekomen. De factuur van EUR 7.500 (exclusief BTW) is reeds door jou betaald. Vanaf 8 juli ben ik bereid de volgende vaste prijsafspraak met je te maken.
Ik zal als juridisch adviseur optreden met betrekking tot alle werkzaamheden die van belang zijn c.q. noodzakelijk zijn om jouw belangen in bovengenoemd dossier te behartigen; dit betreft in ieder geval de volgende werkzaamheden:
(1) jou als juridisch adviseur bij te staan voor wat betreft de twee lopende bodemprocedures, de ene bodemprocedure hebben wij opgestart om jouw eigendommen terug te krijgen en de andere bodemprocedure heeft de wederpartij opgestart.
(2) voorts al datgene te doen dat TaXeCo in verband met het voorgaande nodig acht.
Bij de uitvoering van deze werkzaamheden kan ik hulp van mijn collega partner mr. Ad Aerts inschakelen. Bij deze overeenkomst gelden in beginsel de volgende uurtarieven: EUR 500 (exclusief BTW) voor ondergetekende en EUR 750 (exclusief BTW) voor Ad Aerts . Echter, ik ben in dit verband bereid een vaste prijs af te spreken van EUR 9.500 (exclusief BTW), welk bedrag door jou zal worden vooruitbetaald.
Indien je met deze vaste prijsafspraak akkoord gaat, dan verzoek ik je vriendelijk deze overeenkomst voor akkoord te tekenen en aan mij te retourneren.
(…)”
Deze brief is door [A] ondertekend en [geïntimeerde] heeft deze brief voor akkoord getekend en geretourneerd.
3.3
De in de brief genoemde bedragen van € 7.500,- en € 9.500,- heeft TaXeCo aan [geïntimeerde] gefactureerd. Deze facturen zijn door [geïntimeerde] voldaan.
3.4
In reactie op een e-mail van 12 mei 2021 aan [A] , waarin [geïntimeerde] zijn onvrede heeft geuit over het uitblijven van resultaten, heeft [A] per e-mail van 17 mei 2021 [geïntimeerde] onder meer het volgende bericht:
“(…) Vanwege je sterke principes heb je besloten om de kwestie met [C] niet te schikken en wij hebben op jouw verzoek besloten om je daarbij juridisch te ondersteunen. Jij wilde in dit verband graag een vaste prijsafspraak, omdat je onze uurtarieven te duur vond (EUR 500 ex BTW voor ondergetekende en EUR 750 ex BTW voor mijn collega mr. Ad Aerts ). Bij een dergelijke prijsafspraak waren wij afhankelijk van de door jou ter beschikking gestelde informatie en achteraf is komen vast te staan dat je ons vooraf niet alle informatie hebt verstrekt, waardoor de vaste prijsafspraak niet fair tot stand is gekomen. Wij vinden dit betreurenswaardig, omdat je juist hebt aangegeven dat je een man van principes bent.
Ondanks het gegeven dat wij je er meerdere keren op hebben gewezen dat wij inmiddels veel meer uren hadden gemaakt dan begroot op basis van de door jou ter beschikking gestelde (onvolledig gebleken) informatie, was je niet vatbaar voor redelijkheid en heb je mij laatst nog (in het bijzijn van je vrouw) met stemverheffing daarover toegesproken. (…)
In plaats van het advies van [D] op te volgen, namelijk om de kwestie met [C] te schikken, laat je nu een spoor van ellende en financiële schade achter je; immers (1) naar ik begrijp is je woning nog niet klaar bij je nieuwe aannemer, (2) ben je i.v.m. een meningsverschil bij je voormalige advocaat mr. Archana Mahabiersing weggegaan en was je voornemens om haar facturen niet te betalen (die je op mijn advies alsnog hebt betaald) en (3) laat je TaXeCo achter met een kostenpost van EUR 84.425 ex BTW (na aftrek van het reeds door jou betaalde bedrag van EUR 17.000 ex BTW), terwijl TaXeCo er aantoonbaar voor gezorgd heeft dat je weer vrije toegang hebt tot je eigen woning en dat je weer de beschikking hebt over je waardevolle persoonlijke eigendommen (en geen last meer hebt van [C] , waarbij je nu ook kunt beschikken over een door ons goed aangelegd gedocumenteerd dossier). De totale urenbesteding zou anders zijn geweest als wij vanaf het begin een compleet gedocumenteerd dossier aangeleverd zouden hebben gekregen, zoals de heer prof. mr. Loonstein dat nu van ons heeft gekregen. Volledigheidshalve tref je in bijlage 3 ons urenoverzicht aan met de daarbij behorende kosten over de periode maart 2020 tot en met mei 2021. (…)”
In het meegezonden urenoverzicht is vermeld dat TaXeCo in de periode van week 14 in 2020 tot en met week 19 van 2021 in totaal 187,7 uren heeft gespendeerd aan het dossier [geïntimeerde] /aannemer.
3.5
In mei 2021 heeft TaXeCo verlof gevraagd en gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam om ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag te leggen op twee personenauto’s en onder Ajax en PSV op hetgeen [geïntimeerde] van hen te vorderen heeft, met begroting van haar vordering, inclusief rente en kosten, op een bedrag van € 133.272,42. Bij het beslagrekest zijn een factuur van 7 april 2021 en een ingebrekestelling van 3 mei 2021 meegezonden, gericht aan het huisadres van [geïntimeerde] . Daarbij is geen melding gemaakt van de onder 3.2 genoemde e-mail van 10 augustus 2020. Met verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam heeft TaXeCo op 29 mei 2021 conservatoir beslag doen leggen op twee auto’s van [geïntimeerde] . Deze zijn in gerechtelijke bewaring genomen. Het beslag onder de voornoemde twee derden heeft geen doel getroffen.
3.6
Op 11 juni 2021 heeft [geïntimeerde] de dagvaarding in het onderhavige kort geding uitgebracht.
3.7
Op 12 juni 2021 heeft TaXeCo [geïntimeerde] gedagvaard in een bodemprocedure waarin zij betaling vordert van de volgens haar nog verschuldigde kosten van juridische dienstverlening ad € 102.517,25.
3.8
Op 14 juni 2021 heeft TaXeCo verlof gevraagd en gekregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam voor beslaglegging ter zake van de voornoemde vordering op een aantal roerende zaken bestemd voor de woning van [geïntimeerde] . Op 28 juni 2021 heeft TaXeCo dit aanvullend conservatoir beslag doen leggen.
3.9
In de onderhavige door [geïntimeerde] geïnitieerde procedure heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in het bestreden vonnis van 14 juli 2021 de beslagen opgeheven.
3.1
In de door TaXeCo geïnitieerde bodemprocedure heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 13 april 2022 de vorderingen van TaXeCo afgewezen. De in die bodemprocedure door [geïntimeerde] ingestelde reconventionele vorderingen tot vergoeding van bepaalde schade en volledig gemaakte proceskosten zijn eveneens afgewezen.

4.Beoordeling

in principaal en incidenteel appel
4.1
Centraal in deze kortgedingprocedure staat de vraag of de gelegde beslagen dienen te worden opgeheven en of de daarmee gepaard gaande proceskosten dienen te worden vergoed. In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter deze vraag bevestigend beantwoord en (onder meer) de beslagen met onmiddellijke ingang opgeheven alsmede TaXeCo veroordeeld in de forfaitaire proceskosten. Daartoe heeft de voorzieningenrechter kort samengevat geoordeeld dat TaXeCo geen vordering heeft op [geïntimeerde] , dat zij de voorzieningenrechter aan wie het beslagrekest is voorgelegd op het verkeerde been heeft gezet en artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geschonden.
4.2
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt TaXeCo in principaal appel met dertien grieven op. Zij stelt zich op het standpunt dat de beslagen ten onrechte en op onjuiste gronden zijn opgeheven en weer moeten herleven. [geïntimeerde] heeft in incidenteel appel gegriefd tegen de kostenveroordeling door de voorzieningenrechter, waarbij TaXeCo is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] volgens het liquidatietarief. Hij maakt aanspraak op vergoeding van zijn volledige proceskosten. In dit verband heeft hij in hoger beroep zijn eis vermeerderd door primair vergoeding te vorderen van de volledige proceskosten van [geïntimeerde] in eerste aanleg en hoger beroep, en subsidiair vergoeding van de proceskosten volgens het liquidatietarief in beide instanties.
4.3
Het hof zal rechtdoen op de gewijzigde eis. Naar het oordeel van het hof is met de aard van het geschil (de vordering tot opheffing van het beslag) het vereiste spoedeisende belang gegeven.
4.4
Het hof stelt voorop dat een conservatoir beslag ingevolge artikel 705 lid 2 Rv onder meer kan worden opgeheven als summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Dit recht vloeit volgens TaXeCo voort uit de tussen partijen mondeling gesloten overeenkomsten van opdracht. Het antwoord op de vragen of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en zo ja wat de inhoud van die overeenkomst is, is afhankelijk van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Hierbij komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.5
TaXeCo heeft aan de beslagen ten grondslag gelegd dat zij een vordering heeft op [geïntimeerde] , omdat [geïntimeerde] rekeningen voor juridische werkzaamheden van TaXeCo niet zou hebben betaald. TaXeCo stelt twee mondelinge overeenkomsten van opdracht te zijn aangegaan met [geïntimeerde] , in maart 2020 en in juli 2020, op basis waarvan [geïntimeerde] twee keer een fixed fee verschuldigd was en daarnaast ook kosten voor meerwerk tegen afzonderlijke uurtarieven. TaXeCo heeft een factuur d.d. 7 april 2021 alsook een ingebrekestelling d.d. 3 mei 2021 overgelegd waaruit blijkt dat zij de betaling van een bedrag van € 84.725,- exclusief btw (€ 102.517,25 inclusief btw) van [geïntimeerde] vordert. Bij de factuur is het onder 3.4 genoemde urenoverzicht gevoegd waarin is vermeld dat TaXeCo inzake het dossier van [geïntimeerde] in de periode van week 14 in 2020 tot en met week 19 van 2021 in totaal 187,7 uren heeft gespendeerd. Deze uren zijn vermeerderd met de uurtarieven en van het totaalbedrag is het reeds in rekening gebrachte en door [geïntimeerde] betaalde bedrag van € 17.000,- exclusief btw afgetrokken.
4.6
[geïntimeerde] betwist dat zij deze factuur en ingebrekestelling heeft ontvangen. Deze zijn, anders dan gebruikelijk was tussen partijen, niet per e-mail naar [geïntimeerde] gestuurd, maar zijn geadresseerd aan het thuisadres van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat die stukken nooit verzonden zijn en dat iedere grondslag ontbreekt aan de gepretendeerde vordering. Hij stelt dat het onder 3.2 aangehaalde door partijen ondertekend geschrift d.d. 10 augustus 2020 de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht weergeeft en dat de daarin neergelegde afspraken niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. De overeengekomen fixed fee vergoedingen ter hoogte van € 17.000,- exclusief btw zijn door hem voldaan. Hij betwist gemotiveerd dat hij daarnaast heeft ingestemd met de betaling van meerwerk tegen uurtarieven van € 500,- respectievelijk € 750,-.
4.7
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] summierlijk de ondeugdelijkheid heeft aangetoond van de vordering waarvoor TaXeCo beslagen heeft gelegd en dat de voorzieningenrechter de beslagen terecht heeft opgeheven. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel komt.
4.8
Het hof stelt vast dat TaXeCo het door haar ingeroepen recht waarvan de ondeugdelijkheid summierlijk moet blijken voor de opheffing van het beslag, ook in een bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam heeft ingeroepen. Bij dagvaarding van 12 juni 2021 heeft TaXeCo gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de voornoemde € 102.517,25 aan hoofdsom, alsmede van de beslagkosten, proceskosten en nakosten. Bij vonnis van 13 april 2022 heeft de rechtbank Amsterdam deze vorderingen na een inhoudelijke beoordeling afgewezen. Blijkens dit vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het hierboven onder 3.2 aangehaalde document d.d. 10 augustus 2020 een overeenkomst is en dwingende bewijskracht oplevert ten aanzien van de afspraken die partijen hebben gemaakt over de door TaXeCo te verlenen dienstverlening en de daarover gemaakte prijsafspraken. In dit document zijn heldere afspraken te lezen over welke werkzaamheden TaXeCo tot 8 juli 2020 had verricht en vanaf 8 juli 2020 nog zal verrichten en voor welke bedragen. Het betoog van TaXeCo dat hiernaast meerwerk in rekening zou worden gebracht en is gebracht staat haaks op deze afspraken. De rechtbank heeft overwogen dat uit het door TaXeCo overgelegde urenoverzicht is op te maken dat TaXeCo op 10 augustus 2020 al 150 uur van de in totaal 187 uur aan de zaak had besteed en op dat moment het grootste deel van het door TaXeCo als meerwerk aangeduide werk al was verricht. Als mondeling was afgesproken dat deze nog in rekening zou worden gebracht, had het voor de hand gelegen dat ook deze afspraak in het document zou zijn opgenomen. Echter, gesteld noch gebleken is dat TaXeCo [geïntimeerde] op enig moment heeft gewezen op werkzaamheden die als meerwerk kunnen worden aangeduid en dat [geïntimeerde] opdracht heeft gegeven tot het uitvoeren van dit meerwerk. Aangezien er in de stukken geen aanknopingspunten te vinden zijn die de stellingname van TaXeCo dat afwijkende afspraken zouden gelden voor meerwerk en de inhoud van dat gepretendeerde meerwerk kunnen onderbouwen, heeft de rechtbank vastgesteld dat [geïntimeerde] voor de door TaXeCo verrichte werkzaamheden slechts de twee in het document d.d. 10 augustus 2002 genoemde fixed fees, die reeds door [geïntimeerde] zijn voldaan, verschuldigd is. De vorderingen van TaXeCo zijn derhalve afgewezen bij gebreke van een grondslag daarvoor.
4.9
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de kortgedingrechter zijn uitspraak in beginsel af te stemmen op een inmiddels gegeven oordeel van de rechter in de procedure ten gronde, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak en ongeacht of de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (de zogenaamde afstemmingsregel). Die regel lijdt uitzondering “indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust […] alsook indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.” (Zie HR 7 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0015.)
TaXeCo heeft weliswaar hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 13 april 2022 in de bodemprocedure, maar heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in deze kortgedingprocedure geen stellingen ingenomen die de conclusie kunnen dragen dat dit vonnis een misslag kent. In de onderhavige procedure heeft TaXeCo ook geen (wezenlijk) andere feiten of omstandigheden aangevoerd en/of andere stellingen ingenomen dan in de bodemprocedure. Dat wat zij ten grondslag legt aan haar ingeroepen recht is niet consistent en er is geen begin van bewijs. Er is dan ook geen reden om in deze kortgedingprocedure voorshands anders te oordelen dan de rechter in de bodemprocedure heeft gedaan. Integendeel, uit het onder 3.4 aangehaalde bericht blijkt dat TaXeCo ervan op de hoogte was dat [geïntimeerde] graag een vaste prijsafspraak wilde, omdat hij haar uurtarieven te duur vond alsook dat TaXeCo de gemaakte vaste prijsafspraak achteraf gezien niet fair vond omdat zij inmiddels veel meer uren had gemaakt dan begroot en nu met een kostenpost is blijven zitten. Feiten of omstandigheden waaruit TaXeCo desondanks heeft afgeleid en redelijkerwijs mocht afleiden dat [geïntimeerde] ermee heeft ingestemd om tegen uurtarief voor dit meerwerk te betalen, zijn gesteld noch gebleken. In het overgelegde urenoverzicht is geen onderscheid gemaakt tussen werkzaamheden die onder de fixed fees vielen en werkzaamheden die als meerwerk tegen uurtarief in rekening zouden worden gebracht. De totale tijdsbesteding is immers vermenigvuldigd met de uurtarieven en van dit resultaat zijn de betaalde fixed fees afgetrokken. TaXeCo heeft over de afspraken die volgens haar tussen partijen zijn gemaakt tegenstrijdige mededelingen gedaan.
4.1
De grieven 1 tot en met 6 in principaal appel stuiten af op hetgeen hiervoor is overwogen. Dit betekent dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door TaXeCo ingeroepen recht. Hetgeen TaXeCo heeft aangevoerd in het kader van de belangenafweging kan niet leiden tot het oordeel dat de beslagen desalniettemin gehandhaafd zouden moeten blijven (vergelijk HR 25 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT9060, rechtsoverweging 3.9). De overige grieven in principaal appel behoeven geen bespreking. Hetgeen TaXeCo aanvoert ter toelichting op de grieven 7 tot en met 10 kan niet tot een andere uitkomst in deze zaak leiden. De grieven 11 tot en met 13 richten zich tegen het oordeel dat de beslagen dienen te worden opgeheven en tegen de proceskostenveroordeling. Zij hebben geen zelfstandige betekenis en delen het lot van de overige grieven.
4.11
Dit betekent dat de grieven van TaXeCo in principaal appel alle falen en dat TaXeCo als in het ongelijk gestelde partij dient te worden verwezen in de kosten van het geding in principaal appel.
4.12
In incidenteel appel legt [geïntimeerde] door middel van zijn eiswijziging de vraag voor of TaXeCo dient te worden veroordeeld tot vergoeding van de volledige kosten die [geïntimeerde] heeft moeten maken ter zake van deze procedure in kort geding tot opheffing van de beslagen in eerste aanleg en hoger beroep, of slechts in de forfaitaire proceskosten volgens het liquidatietarief.
4.13
Dienaangaande overweegt het hof dat de artikelen 237 tot en met 240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling bevatten van de kosten waarin de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld. Alleen in buitengewone omstandigheden is een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten denkbaar. Hierbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Hieromtrent heeft de Hoge Raad overwogen dat pas sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een vergoedingsplicht ter zake van alle in verband met een procedure gemaakte kosten, als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. (Zie HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 en HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2366.) Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
4.14
Aan de strenge maatstaf zoals in de vorige rechtsoverweging verwoord, is in het onderhavige geval niet voldaan. Het hof ligt dit als volgt toe. De feiten en omstandigheden die TaXeCo heeft gesteld in het kader van het verkrijgen van de beslagverloven en het voeren van verweer in deze kortgedingprocedure, zijn weliswaar onvolledig en inconsistent, maar daarmee staat niet vast dat deze feiten en omstandigheden onjuist zijn of dat TaXeCo op voorhand moest begrijpen dat haar stellingen geen kans van slagen hadden. Uit de gang van zaken blijkt dat tussen partijen in maart 2020 mondeling een overeenkomst tot stand is gekomen. Partijen twisten over het al dan niet bestaan van andere tussen hen geldende afspraken dan diegene die zijn neergelegd in het document van 10 augustus 2020. Uit de correspondentie en processtukken tussen partijen blijkt dat TaXeCo zich geruime tijd consequent op het standpunt heeft gesteld dat haar een meer omvangrijke vergoeding toekomt dan de aan haar betaalde fixed fees. Het hof wijst hierbij in het bijzonder op de e-mail van 12 mei 2021, waarin [A] schrijft: “
Ondanks het gegeven dat wij je er meerdere keren op hebben gewezen dat wij inmiddels veel meer uren hadden gemaakt dan begroot op basis van de door jou ter beschikking gestelde (onvolledig gebleken) informatie, was je niet vatbaar voor redelijkheid en heb je mij laatst nog (in het bijzijn van je vrouw) met stemverheffing daarover toegesproken.”Dat TaXeCo in rechte vooralsnog niet in haar standpunt is gevolgd en een overeengekomen recht op vergoeding van meerwerk niet hard heeft kunnen maken, sluit niet uit dat zij meent hierop in redelijkheid aanspraak te kunnen maken. Dat TaXeCo haar verweer in deze procedure baseert op stellingen waarvan zij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden, is onvoldoende komen vast te staan. Dit betekent dat voor de toewijzing van de volledige proceskosten geen basis is.
4.15
Uit het voorgaande volgt dat de grief van [geïntimeerde] tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg faalt. De in incidenteel appel – bij wege van eisermeerdering – primair ingestelde vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten zal worden afgewezen. De in incidenteel appel subsidiair ingestelde vordering tot vergoeding van de forfaitaire proceskosten komt blijkens rechtsoverweging 4.11 wel voor toewijzing in aanmerking. Een incidenteel appel had hiervoor echter niet ingesteld hoeven worden. Dit brengt met zich dat [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij dient te worden verwezen in de kosten van het geding in incidenteel appel. Voor de mondelinge behandeling zal in incidenteel appel geen punt worden gerekend omdat deze reeds in principaal appel was gelast.
4.16
De slotsom is dat zowel het principaal appel als het incidenteel appel falen, dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en dat partijen zullen worden veroordeeld in de forfaitaire proceskosten zoals in het dictum te bepalen.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af de bij wege van eisvermeerdering ingestelde vordering van [geïntimeerde] tot volledige vergoeding van proceskosten;
veroordeelt TaXeCo in de kosten van het geding in principaal appel, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op 338,- aan verschotten en op € 3.342,- voor salaris, € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van TaXeCo begroot op € 557,- voor salaris;
verklaart de hierboven genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.L.M. Keirse, J.F. Aalders en M.E.M.G. Peletier en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken 5 juli 2022.