In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1969, was eerder veroordeeld voor bedreigingen van buurtbewoners. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregelen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en had vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd voor twee jaar, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod.
De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof oordeelde dat de eerder opgelegde straf passend was. Het hof nam in overweging dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan vijf bedreigingen, die grote impact hadden op de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat in zijn nadeel werd meegewogen.
Wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen, die om schadevergoeding vroegen, oordeelde het hof dat er geen wettelijke grondslag was voor de gevorderde immateriële schade. De benadeelde partijen hadden niet voldoende bewijs geleverd voor geestelijk letsel of aantasting in hun persoon. Het hof wees de vorderingen van de benadeelde partijen af en bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerdere beslissingen.