ECLI:NL:GHAMS:2022:1283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
200.299.718/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen kandidaat-notaris inzake royement hypotheekrechten en onderzoeksplicht

In deze zaak hebben klagers, bestaande uit [klager sub 1], [klager sub 2] en [klager sub 3], een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris wegens het onterecht royeren van hypotheekrechten zonder hen te betrekken. De kandidaat-notaris had het royement verzorgd van twee hypotheekrechten die door klagers en de broers van [klager sub 1] waren verstrekt, in het kader van de ontvlechting van vennootschappen. Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij hen niet heeft geïnformeerd over het royement en dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de hypothecaire onderpanden. Het hof heeft de klacht gegrond verklaard, omdat de kandidaat-notaris zijn zorgplicht heeft verzaakt door enkel af te gaan op de mededelingen van de advocaat van de broers van [klager sub 1] en niet de belangen van klagers te verifiëren. De kandidaat-notaris is berispt en veroordeeld tot betaling van kosten aan klagers en het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak. De beslissing van de kamer is vernietigd en de klacht is gegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.299.718/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2021/5
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 mei 2022
inzake

1.[klager sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2.[klager sub 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,

3.[klager sub 3] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
gemachtigde: mr. H.G.A.M. Spoormans, advocaat te Breda,
tegen
[kandidaat-notaris] ,
kandidaat-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M. Willems, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna klagers, respectievelijk [klager sub 1] , [klager sub 2] en [klager sub 3] enerzijds en de kandidaat-notaris anderzijds genoemd.

1.De zaak in het kort

De kandidaat-notaris heeft het royement verzorgd van twee hypotheekrechten die door klagers en de broers van [klager sub 1] waren verstrekt. Dit vond plaats in het kader van de ontvlechting van een aantal vennootschappen waarin [klager sub 1] , samen met zijn broers, een belang had. Deze hypotheekrechten dienden, onder meer, tot zekerheid voor een aantal verstrekte zakelijke kredieten aan deze vennootschappen. Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij ten onrechte hen op geen enkele wijze heeft betrokken bij dit royement.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klagers hebben op 6 september 2021 een beroepschrift met producties en een herziene versie, waarin verwezen wordt naar de producties bij het eerste beroepschrift, bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 16 augustus 2021 (ECLI:NL:TNORSHE:2021:21). Op 11 september 2021 is een tweede herziene versie van dit beroepschrift, waarin verwezen wordt naar de producties bij het eerste beroepschrift, ingediend.
2.2.
De kandidaat-notaris heeft op 11 november 2021 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Op 31 december 2021 zijn namens klagers nadere producties ingediend.
2.4.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 januari 2022. [klager sub 1] , vergezeld van zijn gemachtigde en mr. C.M. Swagers, en de kandidaat-notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[klager sub 1] en zijn zoon [zoon klager 1] (hierna: [zoon klager 1] ) en de broers van [klager sub 1] , de heren [broer 1] (hierna: [broer 1] ) en [broer 2] (hierna: [broer 2] ), hebben samen een aantal ondernemingen gedreven, die gezamenlijk de [X] Groep (hierna: de Groep) vormden.
3.2.
Bij aktes van respectievelijk 28 juli 2011 en 24 september 2013 hebben onder andere [klager sub 1] , [broer 1] en [broer 2] (hierna tezamen: de broers) en een tot de Groep behorende vennootschap een recht van eerste hypotheek, respectievelijk tweede hypotheek gevestigd op meerdere aan hen in eigendom toebehorende onroerende zaken, waaronder drie onroerende zaken in gezamenlijk eigendom van de broers (hierna: de privépercelen) en op bedrijventerreinen van thans [klager sub 2] en van vennootschappen van [broer 1] en [broer 2] Deze hypotheekrechten (hierna: de hypotheekrechten) zijn aan ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank) verleend tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen meerdere tot de Groep behorende vennootschappen, waaronder thans [klager sub 2] en [klager sub 3] destijds of later mochten blijken verschuldigd te zijn aan de bank. Deze vennootschappen treden in de hypotheekakten op als schuldenaar.
3.3.
[klager sub 1] , [zoon klager 1] , [broer 1] en [broer 2] hebben in mei 2017 besloten de Groep te ontvlechten. Het kantoor van de kandidaat-notaris heeft de voor de verdeling/splitsing benodigde akten opgesteld. De kandidaat-notaris is hierbij niet betrokken geweest. [klager sub 1] en [zoon klager 1] hebben (indirect) de aandelen van [klager sub 2] en [klager sub 3] verkregen. Over de ontvlechting zijn meerdere gerechtelijke procedures gevoerd.
3.4.
In het kader van de splitsing hebben [klager sub 2] en [klager sub 3] in december 2019/januari 2020 een kredietovereenkomst gesloten met de bank, waarin staat vermeld dat de hypotheekrechten strekken tot zekerheid voor de voldoening van die kredietovereenkomst.
3.5.
In het kader van de tussen [klager sub 1] enerzijds en [broer 1] en [broer 2] anderzijds gevoerde procedures is door de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) op 15 januari 2020 een eindvonnis, uitvoerbaar bij voorraad, uitgesproken waarin de wijze van verdeling is gelast.
Daarin is - voor zoveel hier van belang - beslist dat de privépercelen worden toebedeeld aan [broer 1] en [broer 2] onder de verplichting een derde deel van de getaxeerde waarde uit te betalen aan [klager sub 1] , alsmede:
“5.2. bepaalt dat, indien de partij die dient mee te werken aan de toedeling aan de andere partij zijn medewerking op eerste verzoek weigert, de onderhavige uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden;”
3.6.
Op 17 januari 2020 is het vonnis op verzoek van [klager sub 1] aan [broer 1] en [broer 2] betekend.
3.7.
Eén van de advocaten van [broer 1] en [broer 2] , [A] (hierna: de advocaat van [broer 1] en [broer 2] ) heeft de kandidaat-notaris verzocht om het vonnis van 15 januari 2020 in te schrijven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster ter vervanging van een deel of de gehele akte van toedeling en levering. De inschrijving van het vonnis zou moeten leiden tot de toedeling en levering van de privépercelen aan [broer 1] en [broer 2] .
3.8.
Op 9 juni 2020 heeft de kandidaat-notaris aan de advocaat van [broer 1] en [broer 2] laten weten dat er op de privépercelen nog twee hypotheekrechten stonden ingeschreven ten behoeve van de bank. De advocaat van [broer 1] en [broer 2] heeft vervolgens aan de kandidaat-notaris meegedeeld dat deze hypotheekrechten al doorgehaald hadden moeten worden ten tijde van de splitsing van de Groep.
3.9.
Op 12 juni 2020 heeft de kandidaat-notaris op naam van [klager sub 1] (via het daarvoor door de bank gebruikte systeem genaamd Stater) aan de bank het royement verzocht van de beide hypotheekrechten.
3.10.
Bij e-mailbericht van 29 juni 2020 heeft de bank het volgende aan het notariskantoor laten weten:
“U heeft ons gevraagd of u de hypotheek ten laste van[ [klager sub 1] ]
mag doorhalen. Wij gaan akkoord met de doorhaling om niet en sturen u hierbij de getekende royementsvolmacht.”
3.11.
Op basis van de e-mail van de bank van 29 juni 2020 en de door de bank meegezonden getekende royementsvolmacht heeft de kandidaat-notaris op 14 juli 2020 de royementsakte gepasseerd. De “akte doorhaling hypotheekrechten (opzegging)” vermeldt dat de bank de hypotheekrechten opzegt, welke hypotheekrechten strekken ten behoeve van de bank en ten laste van “onder anderen” een vennootschap van de broers. Deze akte is op dezelfde dag ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster, op grond waarvan de gevestigde hypotheekrechten op, onder meer, de privépercelen volledig zijn doorgehaald.
3.12.
De kandidaat-notaris heeft op 15 juli 2020 het vonnis van 15 januari 2020 ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers van het kadaster, op grond waarvan de privépercelen zijn toegedeeld en geleverd aan [broer 1] en [broer 2] . Zij hebben [klager sub 1] een derde deel van de getaxeerde waarde (zijnde € 743.333,33) betaald. Ter financiering van dit bedrag hebben zij een hypotheeklening afgesloten en een recht van eerste hypotheek gevestigd op de privépercelen.
3.13.
Nadien is [klager sub 1] bekend geworden met de algehele doorhaling van de hypotheekrechten. Gebleken is dat het niet de bedoeling van de bank was dat deze hypotheekrechten volledig zouden worden doorgehaald. De bank heeft klagers daarom verzocht om mee te werken aan het (her)vestigen van hypotheekrechten op andere onroerende zaken dan de privépercelen, hetgeen inmiddels is gebeurd.
3.14.
De bank heeft op vragen van klagers in het kader van deze procedure bij e-mail van 29 januari 2021 het volgende geantwoord:
“(…)
Naar aanleiding van het verzoek om opheldering over het ingezette royementsverzoek ontving de bank, bijgaand digitaal afschrift welke door de notaris is ingediend bij Stater.
Van de collega’s van de zekerheden-administratie hebben wij begrepen, dat dit document als grondslag heeft gediend voor het verdere traject ten aanzien van de abusievelijke vrijgave ‘om niet’ van de hypothecaire inschrijvingen. Overige correspondentie c.q. documentatie is ons niet bekend geworden. Daarbij begrijpen wij van de eerdergenoemde afdeling, dat de gegevens zoals vermeld op het royementsverzoek mede hebben geleid tot een ongewenste situatie aan de zijde van de bank. Dit blijkt mede uit het feit dat wij jullie terstond hebben verzocht medewerking te verlenen aan het (her)vestigingen van onze hypothecaire inschrijving op de locatie te [plaats][hof: eigendom van [klager sub 2] ]
, hetgeen zich met dank aan de medewerking aan jullie zijde, reeds in de afrondende fase bevindt.
Voor de volledigheid zij gemeld dat het initiatief tot het indienen van een royements-verzoek bij de notaris rust. De bank draagt hier geen verantwoordelijkheid voor. (…)”

4.Standpunt van klagers

In het klaagschrift hebben klagers de kandidaat-notaris een groot aantal verwijten inzake de doorhaling van de hypotheekrechten gemaakt. Die verwijten zijn door de kamer als volgt, kort samengevat, omschreven.
a. De kandidaat-notaris is enkel en alleen afgegaan op mededelingen van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] .
b. Klagers hebben geen opdracht gegeven tot doorhaling van de hypotheekrechten.
c. De kandidaat-notaris heeft klagers niet op de hoogte gesteld van de beoogde doorhaling van de hypotheekrechten en hij heeft bij hen niet geverifieerd of de hypotheekrechten (algeheel) doorgehaald moesten worden.
d. De kandidaat-notaris heeft niet voldoende onderzoek gedaan naar de hypothecaire onderpanden als gevolg waarvan hij de bank niet juist heeft geïnformeerd toen hij het royementsverzoek heeft ingediend en de bank als gevolg daarvan abusievelijk akkoord is gegaan met algehele doorhaling van de hypotheekrechten.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers tegen de kandidaat-notaris ongegrond verklaard en heeft daarbij, kort gezegd, overwogen dat de kandidaat-notaris bij het verzorgen van het royement geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar aanleiding van de mededeling van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] heeft de kandidaat-notaris terecht bij de bank geïnformeerd of zij akkoord ging met de doorhaling. De kandidaat-notaris was niet verplicht om klagers hierover te informeren. Dat de bank abusievelijk akkoord is gegaan met de algehele doorhaling valt niet toe te rekenen aan de kandidaat-notaris.
Uitbreiding van de klacht niet-ontvankelijk
5.2.
Indien en voor zover klagers hebben bedoeld hun klacht zoals geformuleerd door de kamer, waartegen klagers in hun beroepschrift geen bezwaar hebben gemaakt, in de nadien ingebrachte stukken uit te breiden of anderszins te wijzigen zullen klagers in deze uitbreiding van de klacht niet-ontvankelijk worden verklaard. Het hof kan geen kennis nemen van klachtonderdelen die voor het eerst in hoger beroep naar voren worden gebracht.
Stellingen partijen
5.3.
De klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door, onder de gegeven feiten en omstandigheden, klagers op geen enkel moment te betrekken bij het royement van de hypotheekrechten. Door uitsluitend af te gaan op de mededelingen van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] heeft de kandidaat-notaris de belangen van klagers ernstig veronachtzaamd. Gelet op de nauwe onderlinge verbondenheid van de klachtonderdelen a, b, c en d ziet het hof aanleiding om, evenals de kamer, deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. Klachtonderdeel d wordt daarbij gelezen als enkel omvattende dat de bank niet goed is geïnformeerd door de kandidaat-notaris, gezien de motivering ervan door klagers.
5.4.
Klagers voeren, kort samengevat, ter onderbouwing van hun klacht het volgende aan. De hypotheekrechten waren niet waardeloos. Ze rustten op de privépercelen en onder meer op de bedrijfsterreinen van [klager sub 2] en dienden tot zekerheid van terugbetaling van leningen van de bank aan onder andere [klager sub 2] en [klager sub 3] . Deze hypotheekrechten waren gevestigd tot zekerheid voor de voldoening van 30 miljoen euro. Het is een raadsel waarom de kandidaat-notaris een algeheel royement aan de bank heeft gevraagd. De opdracht van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] betrof enkel de onbezwaarde levering van de privépercelen. Een gedeeltelijk royement had volstaan. [klager sub 1] en [klager sub 2] zijn als zakelijk gerechtigden ook niet in kennis gesteld van het voornemen tot algeheel royement. Bovendien heeft de kandidaat-notaris het royementsverzoek op naam van [klager sub 1] gedaan, zonder hem in te lichten.
De kandidaat-notaris heeft enkel de belangen van [broer 1] en [broer 2] behartigd, namelijk doorhaling van de hypotheekrechten zodat zij in staat waren het aan [klager sub 1] te betalen derde deel van de getaxeerde waarde van de privépercelen te financieren. De kandidaat-notaris heeft voorts onvoldoende onderzoek naar de rechtstoestand van de betrokken zaken gedaan.
Klagers zijn in de problemen gekomen, omdat zij niet meer aan hun verplichting tot zekerheidstelling jegens de bank voldeden. Dit heeft geleid tot een nieuwe zekerheids-
stelling.
5.5.
De kandidaat-notaris voert als verweer het volgende, kort samengevat, aan. De advocaat van [broer 1] en [broer 2] heeft hem benaderd met het verzoek inschrijving van het vonnis van 15 januari 2020 te verzorgen. Op 9 juni 2020 heeft de kandidaat-notaris aan de advocaat van [broer 1] en [broer 2] gemeld dat er nog twee hypotheekrechten stonden ingeschreven. Nadat deze advocaat hem heeft bericht dat de betreffende hypotheekrechten al ten tijde van de splitsing hadden moeten zijn doorgehaald heeft hij contact opgenomen met de bank. De bank heeft vervolgens aan een medewerker van de kandidaat-notaris bericht dat het royement via Stater diende te worden aangevraagd. Royement geschiedt door opzegging van het hypotheekrecht; opzegging is een eenzijdige rechtshandeling van de bank. In het via Stater ingediende verzoek is ook het leningnummer vermeld. Omdat het een bankhypotheek betrof ging het om zekerheden gevestigd voor al hetgeen de debiteur op het moment van het passeren van de hypotheekakte en daarna uit welke hoofde dan ook aan de bank verschuldigd zou zijn of worden. Na de indiening van een royementsverzoek is het dan ook aan de bank om te bepalen of en zo ja, onder welke voorwaarden zij meewerkt aan het royement. In dit geval heeft de bank, zonder verdere voorwaarden, toestemming verleend voor een algeheel royement.
Ook het verwijt van klagers dat zij door toedoen van de kandidaat-notaris niet meer aan hun verplichtingen jegens de bank voldeden moet worden verworpen. Het kan immers aan de bank en niet aan hem worden toegerekend dat er abusievelijk toestemming is gegeven om tot algehele doorhaling van de hypotheekrechten over te gaan. De kandidaat-notaris werpt ten slotte een ontvankelijkheidsverweer op. Klagers zijn, aldus de kandidaat-notaris, niet-ontvankelijk in hun klacht nu zij geen rechtstreeks en ook geen indirect of afgeleid belang hebben bij de door hen ingediende klacht (vgl. ook ECLI:NL:GHAMS:2021:314).
Klacht ontvankelijk
5.6.
Volgens artikel 99 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) kunnen klachten worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang. Het is vaste rechtspraak dat dit begrip ruim moet worden uitgelegd. Het hof is van oordeel dat klagers ontvankelijk zijn in hun klacht. Klagers hadden belang bij de verstrekte zekerheden. Door de algehele doorhaling van deze hypotheekrechten zijn klagers in hun belangen geraakt. Het desbetreffende verweer van de kandidaat-notaris gaat dan ook niet op.
Klacht slaagt
5.7.
Het hof is van oordeel dat de klacht slaagt en overweegt daartoe als volgt. Ten tijde van de algehele doorhaling van de hypotheekrechten verkeerden [klager sub 1] en zijn broers [broer 1] en [broer 2] al geruime tijd in een conflict over de splitsing van de diverse vennootschappen binnen de Groep. Dat er sprake was van onderlinge tegenstrijdige belangen had, onder meer blijkende uit het onder 3.5 genoemde vonnis van 15 januari 2020, voor de kandidaat-notaris genoegzaam duidelijk moeten zijn. De begeleiding van de onderliggende splitsingsafspraken is destijds door het kantoor van de kandidaat-notaris uitgevoerd. Niet betwist is dat onderdeel van deze afspraken was dat de schulden van de tot de Groep behorende vennootschappen dienden te worden gesplitst, maar dat de afgegeven zekerheden aan de bank op last van de bank in stand dienden te blijven. Het opgeworpen verweer van de kandidaat-notaris dat de splitsing destijds niet door hemzelf maar door een, als gevolg van ernstige ziekte, feitelijk niet meer werkzame kantoorgenoot is uitgevoerd ontslaat de kandidaat-notaris niet van zijn eigen onderzoeksplicht: de kandidaat-notaris had zelf moeten onderzoeken of de stelling van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] - dat de hypotheekrechten al doorgehaald hadden moeten worden bij de splitsing van de Groep - juist was. Hierbij is van belang dat van de kandidaat-notaris juist extra alertheid had mogen worden verwacht, omdat het verzoek tot algehele doorhaling van de hypotheekrechten afkomstig was van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] , terwijl het de kandidaat-notaris duidelijk was dan wel had moeten zijn dat [broer 1] en [broer 2] enerzijds en [klager sub 1] anderzijds tegenstrijdige belangen hadden. Door voetstoots aan te nemen dat wat de advocaat van [broer 1] en [broer 2] stelde als reden voor haar verzoek ook juist was, zonder zich rekenschap te geven van de mogelijke belangen van klagers en van het uitgangspunt bij de splitsingsafspraken dat de afgegeven zekerheden aan de bank in stand dienden te blijven, heeft de kandidaat-notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De kandidaat-notaris had, gegeven de specifieke omstandigheden van dit geval, zelf onderzoek moeten doen naar het antwoord op de vraag of de belangen van klagers zich tegen de gevraagde doorhaling verzetten. De kandidaat-notaris had de onder 3.8 genoemde uitlatingen van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] bij klagers moeten verifiëren en daarmee klagers moeten betrekken bij zijn verzoek tot doorhaling van de hypotheekrechten. De kandidaat-notaris kan zich, gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval, niet beroepen op het feit dat de bank, naar achteraf is gebleken, ten onrechte, toestemming heeft gegeven voor algehele doorhaling van de hypotheekrechten. Dat, zoals de kandidaat-notaris terecht naar voren heeft gebracht, de opzegging van een hypotheek een eenzijdige rechtshandeling is maakt het voorgaande niet anders. Hierbij is in aanmerking genomen, gelet op de onder 3.14 geciteerde e-mail van de bank, dat het initiatief tot opzegging van de hypotheken door de bank van de kandidaat-notaris en niet van de bank afkomstig was.
Het hof is dan ook, anders dan de kamer, van oordeel dat de klacht gegrond is.
Maatregel
5.8.
Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het hof het volgende. Het had onder de gegeven omstandigheden op de weg van de kandidaat-notaris gelegen om klagers te betrekken bij zijn verzoek tot doorhaling van de hypotheekrechten. Hij heeft daarmee zijn zorgplicht zoals neergelegd in art. 17 lid 1 van de Wna verzaakt. Ook heeft hij zich, in strijd met voornoemde bepaling, ten onrechte geen rekenschap gegeven van de belangen van klagers bij het verzoek van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] . Door alleen de informatie te betrekken die hij van de advocaat van [broer 1] en [broer 2] had gekregen zonder zelf onderzoek te doen, heeft de kandidaat-notaris ook de op hem rustende onderzoeksplicht geschonden. Nu de kandidaat-notaris ernstig nalatig is geweest in de uitvoering van deze kerntaken is een berisping passend en geboden.
5.9.
Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.
Kostenveroordeling
5.10.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.11.
Nu het hof de klacht gegrond verklaart, stelt het hof vast dat de kandidaat-notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klagers in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht aan klagers dient te vergoeden.
5.12.
Aangezien het hof de kandidaat-notaris ook een maatregel oplegt, wordt de kandidaat-notaris verder veroordeeld in de volgende kosten betreffende de eerste aanleg:
a. a) € 50 kosten van klagers;
b) € 1.050 kosten van klagers in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
c) € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door de kamer,
en in de volgende kosten in hoger beroep:
d) € 50 kosten van klagers;
e) € 1.050 kosten van klagers in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
f) € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
5.13.
De kandidaat-notaris dient het griffierecht en de kosten van klagers aan klagers te voldoen. Klagers dienen hiervoor een rekeningnummer aan de kandidaat-notaris op te geven. Na opgave van dit rekeningnummer dient de kandidaat-notaris binnen vier weken het griffierecht en de kosten van klagers te voldoen.
5.14.
De kandidaat-notaris dient de kosten van behandeling van de klacht door de kamer alsmede in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). Het LDCR zal de kandidaat-notaris berichten binnen welke termijn en op welke wijze hij de kosten dient te voldoen.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van berisping op;
- veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling aan klagers van de aan hun zijde gevallen kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klagers en
€ 1.050 aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.150, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klagers;
- veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in eerste aanleg, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de kandidaat-notaris zal worden meegedeeld;
- veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling aan klagers van de aan hun zijde gevallen kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klagers en
€ 1.050 aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.150, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klagers;
- veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de kandidaat-notaris zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.D.R.M. Boumans, J.W.M. Tromp en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022 door de rolraadsheer.