ECLI:NL:GHAMS:2022:1167

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.247.666/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aandelenoverdracht en onttrekking in het kader van faillissement en beslaglegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om de aandelenoverdracht van Yukos Oil aan de Stichting Administratiekantoor Yukos International (STAK) en de gevolgen daarvan na het faillissement van Yukos Oil in 2006. De appellanten, Financial Performance Holdings B.V. (FPH), STAK en Yukos Capital Limited, hebben in 2007 conservatoir beslag gelegd op de aandelen van Yukos Oil in Yukos Finance B.V. De curator in het faillissement heeft vervolgens handelingen verricht die leidden tot de verkoop van deze aandelen aan Promneftstroy. De appellanten stellen dat de aandelenoverdracht van 10 september 2007 moet worden aangemerkt als een onttrekking in de zin van de koopovereenkomst en de leveringsakte, en dat deze overdracht nooit heeft plaatsgevonden.

Het hof heeft in eerdere uitspraken de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. In het hoger beroep hebben de appellanten hun vorderingen gewijzigd en vorderen zij verklaringen voor recht met betrekking tot de onttrekking. Het hof overweegt dat de uitleg van de koopovereenkomst aan de hand van de Haviltex-maatstaf moet plaatsvinden. De aandelenoverdracht wordt aangemerkt als een onttrekking, omdat deze niet in overeenstemming is met de beslagleggingen die door de appellanten zijn gelegd. Het hof oordeelt dat de aandelenoverdracht van 10 september 2007 moet worden beschouwd als een 'evasion of the Shares' en dat de aandelen geacht worden nooit te zijn overgedragen aan Promneftstroy.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de gewijzigde vorderingen van de appellanten toe. Promneftstroy wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen en de bescherming van de rechten van de appellanten in het kader van de faillissementsprocedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.247.666/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/631363 / HA ZA 17-660
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 april 2022
inzake

1.FINANCIAL PERFORMANCE HOLDINGS B.V.,

gevestigd te Amsterdam,
2.
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR YUKOS INTERNATIONAL,
gevestigd te Amsterdam,
3. de vennootschap naar vreemd recht
YUKOS CAPITAL LIMITED,
gevestigd te Road Town, Tortola, Britse Maagdeneilanden,
appellanten,
advocaat: mr. E.R. Meerdink te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
OOO PROMNEFTSTROY,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.S. Meijer te Amsterdam.
Appellanten worden hierna FPH, de STAK en Yukos Capital en gezamenlijk FPH c.s. genoemd. Geïntimeerde wordt Promneftstroy genoemd.

1.De zaak in het kort

In 2005 heeft Yukos Oil aandelen in een dochtermaatschappij overgedragen aan de STAK . In 2006 heeft de Russische rechter Yukos Oil failliet verklaard. FPH en Yukos Capital stellen dat zij grote vorderingen op Yukos Oil hebben. In verband daarmee hebben zij in 2007 in Nederland conservatoir beslag doen leggen op de door Yukos Oil gehouden aandelen in Yukos Finance B.V. De curator in het Russische faillissement heeft handelingen verricht die strekken tot verkoop en levering van de aandelen aan Promneftstroy. Hierbij is een beding overeengekomen van de strekking, kort gezegd, dat de aandelen onder omstandigheden geacht worden niet te zijn overgedragen. In dit geding doen FPH c.s. een beroep op dat beding. Bij de uitleg van het beding speelt het begrip “onttrekking” een rol.

2.Verder verloop van het geding in hoger beroep

Bij arrest van 4 februari 2020 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling. Daarna hebben FPH c.s. een akte en heeft Promneftstroy een antwoordakte ingediend. Vervolgens is opnieuw arrest gevraagd.

3.Verdere beoordeling

3.1
FPH c.s. hebben diverse verklaringen voor recht gevorderd die betrekking hebben op de vraag of de aandelenoverdracht van 10 september 2007 aangemerkt moet worden als “an evasion of the Shares” in de zin van art. 8.4 van de koopovereenkomst (hierna: het onttrekkingsbeding). De rechtbank heeft de vorderingen van FPH c.s. afgewezen. Hiertegen hebben FPH c.s. drie grieven aangevoerd. In hoger beroep hebben zij hun vorderingen gewijzigd. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
3.2
De koopovereenkomst dient – ook waar de betekenis voor de rechtspositie van derden in het geding is – te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf. In de eerste volzin van art. 8.3 van de koopovereenkomst wordt “evasion” gelijkgesteld aan: “
onttrekking aan”. Zowel FPH c.s. als Promneftstroy hebben aangevoerd dat art. 8.3 en art. 8.4 op verlangen van de betrokken notaris in de koopovereenkomst zijn opgenomen ter vermijding van het risico dat het overdragen van de aandelen gezien zou worden als het plegen van het in art. 198 lid 1 Sr omschreven misdrijf. Daarom is voor de uitleg van het onttrekkingsbeding van belang of de aandelenoverdracht voldoet aan de delictsomschrijving in die wetsbepaling.
3.3
Voor de vraag of sprake is van onttrekken in de zin van art. 198 Sr is niet relevant of de beslaglegger door de gedraging benadeeld – of bevoordeeld – is, aangezien art. 198 Sr niet beoogt de belangen van de beslaglegger te beschermen doch strekt tot eerbiediging van een daad van het openbaar gezag (zie laatstelijk: HR 16 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:593). Deze aandelenoverdracht eerbiedigt de beslagleggingen niet, in elk geval niet jegens het openbaar gezag (vertegenwoordigd door de deurwaarders die de beslagen hebben gelegd). Voor het aannemen van een gebrek aan eerbiediging als hier bedoeld is niet nodig dat het beslagen goed daadwerkelijk verdwijnt, wordt vernietigd of in waarde wordt teruggebracht. Voldoende is dat het goed in weerwil van het beslag wordt vervreemd of bezwaard. Daarom moet de aandelenoverdracht van 10 september 2007 aangemerkt worden als een onttrekking in de zin van art. 198 lid 1 Sr en daarmee als “an evasion of the Shares” in de zin van het onttrekkingsbeding. Promneftstroy heeft niet voldoende feiten gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat partijen bij de koopovereenkomst of derden het onttrekkingsbeding redelijkerwijs anders mochten of moesten begrijpen of redelijkerwijs mochten of moesten begrijpen dat relevante anderen een andere betekenis aan het beding zouden toekennen.
3.4
De omstandigheden die in art. 8.3 van de koopovereenkomst onder (i) tot en met (vii) worden genoemd, doen niet eraan af dat de aandelenoverdracht de beslagleggingen niet eerbiedigt jegens het openbaar gezag. Daarom leiden zij niet tot een ander oordeel.
3.5
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, bestaat er geen tegenstrijdigheid tussen art. 474e Rv en art. 198 lid 1 Sr (ook niet als de rechtspraak van de Hoge Raad over beide wetsbepalingen in aanmerking wordt genomen). De omstandigheid dat een na het beslag tot stand gekomen vervreemding van aandelen niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen, doet er niet aan af dat degene die beslagen aandelen vervreemdt of bezwaart, de beslaglegging niet eerbiedigt jegens het openbaar gezag. Een vervreemding of bezwaring van een beslagen aandeel is weliswaar (civielrechtelijk) niet absoluut nietig, maar zij levert wel onttrekken in de zin van art. 198 lid 1 Sr op en dus (als ook aan de overige bestanddelen van art. 198 lid 1 Sr is voldaan) een strafbaar feit volgens de wet. De wetsgeschiedenis van art. 474e Rv en art. 198 lid 1 Sr en de rechtsgeleerde literatuur brengen het hof niet tot een ander oordeel. In het midden kan dus ook blijven of de partijen bij de koopovereenkomst hebben gehandeld met het opzet de verhaalsmogelijkheden van de beslagleggers te beperken.
3.6
Promneftstroy heeft aangevoerd dat aan FPH c.s. geen beroep op het onttrekkingsbeding toekomt, omdat zij geen partij zijn bij de koopovereenkomst en de leveringsakte. Dit betoog faalt op grond van het volgende.
Art. 8.4 van de koopovereenkomst bepaalt dat indien aan de daar geformuleerde voorwaarde is voldaan “the Shares will not be deemed to have been transferred under the Deed of Transfer”. Deze bewoordingen wijzen erop dat eenieder die belang heeft bij de vaststelling dat de aandelen niet zijn overgedragen, een beroep kan doen op art. 8.4 van de koopovereenkomst, dus ook anderen dan partijen bij de koopovereenkomst. De bewoordingen worden herhaald in art. 8.3 van de leveringsakte. Kennelijk is beoogd daaraan (ook voor derden relevante) goederenrechtelijke werking te verbinden. Promneftstroy heeft niet voldoende feiten gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat partijen bij de koopovereenkomst of derden die een beroep willen doen op het onttrekkingsbeding, het beding redelijkerwijs anders moesten of mochten opvatten of redelijkerwijs mochten of moesten verwachten dat relevante anderen een andere betekenis aan het beding zouden toekennen. De omstandigheid dat het beding op verlangen van de notaris is opgenomen, levert geen aanwijzing op voor de slotsom dat andere derden dan de notaris geen beroep op het beding zouden kunnen doen, ook niet als zij daar belang bij hebben. Aan FPH c.s. komt daarom een beroep toe op art. 8.4 van de koopovereenkomst.
3.7
Promneftstroy heeft aangevoerd dat FPH c.s. niet onmiddellijk betrokken zijn bij de rechtsverhouding waarop de gevorderde verklaringen voor recht zien. Dit betoog faalt. De gevorderde verklaringen voor recht hebben betrekking op de rechtsverhouding tussen FPH en Yukos Capital als beslagleggers op aandelen en Promneftstroy als beweerdelijke verkrijgers van de aandelen. Zij hebben ook betrekking op de rechtsverhouding tussen de STAK en Promneftstroy. Die twee partijen betwisten elkaar de aanspraak op de opbrengst van verkoop van de aandelen in Yukos International UK B.V. In die zaak is de rechtsgeldigheid van de aandelenoverdracht van 10 september 2007 een belangrijk punt van geschil. Bij voornoemde rechtsverhoudingen zijn FPH c.s. onmiddellijk betrokken in de zin van art. 3:302 BW.
3.8
Promneftstroy heeft aangevoerd dat FPH c.s. geen rechtens relevant belang hebben bij de gevorderde verklaringen voor recht. Dit betoog faalt op grond van het volgende.
De gevorderde verklaringen voor recht kunnen eraan bijdragen dat FPH c.s. daadwerkelijk beschermd worden in hun recht om de aandelenoverdracht te negeren. Reeds daarom hebben FPH c.s. belang bij de gevorderde verklaringen voor recht.
Dit belang is niet weggevallen door de uitspraken van de Hoge Raad van
13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3299 (over de mogelijkheid voor FPH en Yukos Capital om tegen Promneftstroy te procederen op de wijze als daar omschreven), en van 19 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:54 (waarbij het cassatieberoep is verworpen tegen een arrest waarbij dit hof voor recht heeft verklaard dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen is geworden). De in dit geding gevorderde verklaringen voor recht kunnen FPH c.s. rechtsbescherming bieden in aanvulling op hetgeen geoordeeld is in de zaken die geleid hebben tot die uitspraken van de Hoge Raad.
3.9
FPH c.s. hebben het belang genoemd dat zij zich op korte termijn willen kunnen verhalen op de opbrengst van verkoop van de aandelen, waarbij de STAK wil meedelen in de opbrengst ten bate van (uiteindelijk) de voormalige aandeelhouders van Yukos Oil. FPH c.s. hebben aangevoerd dat zij in hun belangen getroffen zijn geweest door de aandelenoverdracht, omdat zij tegen Promneftstroy hebben moeten procederen om hun rechten jegens haar geldend te maken. Zij hebben het risico gelopen dat Promneftstroy aandeelhoudersrechten zou uitoefenen, zoals vervanging van het bestuur dat handelingen zou kunnen verrichten die de waarde van de aandelen doen verminderen, aldus FPH c.s. Dit zijn voldoende rechtens te respecteren belangen. In het midden kan blijven of FPH en Yukos Capital concurrentie zouden kunnen krijgen van schuldeisers van Promneftstroy of nadeel zouden kunnen ondervinden van een eventueel faillissement van Promneftstroy.
3.1
Promneftstroy heeft een beroep gedaan op rechtsverwerking. Dit beroep faalt op grond van het volgende. Promneftstroy heeft onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan bij haar gerechtvaardigd vertrouwen zou zijn gewekt dat FPH c.s. hun aanspraak die op het beroep op het onttrekkingsbeding is gebaseerd, niet meer geldend zouden maken. Ook heeft zij onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld waardoor de positie van Promneftstroy onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden doordat FPH c.s. die aanspraak alsnog geldend maken. De omstandigheden dat FPH c.s. zich al vanaf 2007 op het standpunt stellen dat Promneftstroy geen rechthebbende op de aandelen is geworden en dat FPH c.s. daarover actief procederen, maar tot 2016 zonder zich op het onttrekkingsbeding te beroepen, ook al kennen zij de koopakte en de leveringsakte, zijn daarvoor ontoereikend.
3.11
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. De in hoger beroep gewijzigde vorderingen zullen worden toegewezen in de vorm als hierna wordt vermeld. Promneftstroy zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de aandelenoverdracht van 10 september 2007 dient te worden aangemerkt als “an evasion of the Shares” in de zin van art. 8.4 van de koopovereenkomst en in de zin van art. 8.3 van de leveringsakte, zodat indien dit arrest in kracht van gewijsde gaat, vanaf de datum waarop dat gebeurt, de aandelen (ook op die grond) geacht zullen worden nooit te zijn overgedragen aan Promneftstroy;
veroordeelt Promneftstroy in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van FPH c.s. begroot op € 679,81 aan verschotten en € 1.086,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 726,- aan verschotten en € 1.671,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, W.A.H. Melissen en G.C.C. Lewin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.