Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beoordeling van het tweede middel
5.Beoordeling van het derde middel
6.Beoordeling van het vierde middel
7.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, als bestuurder van een besloten vennootschap (B.V.), feitelijke leiding heeft gegeven aan de onttrekking van een deel van het machinepark en de inventaris aan een door de belastingdeurwaarder gelegd beslag. De Hoge Raad behandelt de cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor het onttrekken van goederen aan beslag, in strijd met artikel 198, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De feiten zijn als volgt: op 16 februari 2012 heeft de belastingdeurwaarder beslag gelegd op de inventaris en het machinepark van de B.V. vanwege een openstaande belastingschuld. De verdachte heeft echter op 1 oktober 2012 een deel van deze beslagen goederen verkocht aan een derde partij, terwijl hij wist dat er beslag op rustte. Het Hof oordeelt dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door deze goederen te verkopen en dat het verzuim van de belastingdeurwaarder om het beslag tijdig te betekenen aan de eigenaar, de geldigheid van het beslag niet aantast. De Hoge Raad bevestigt het oordeel van het Hof en verwerpt de cassatie, maar vermindert wel de opgelegde geldboete vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelt dat de verkoop en levering van de beslagen goederen aan de derde partij, ondanks dat deze goederen fysiek niet zijn verplaatst, als onttrekking aan het beslag moet worden aangemerkt. De verdachte wordt uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 8.550,- of 77 dagen hechtenis.