ECLI:NL:GHAMS:2021:914

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
200.266.911/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de dekking onder een rechtsbijstandsverzekering in verband met de bestrijding van watercrassula

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en [appellante] tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand voor de bestrijding van watercrassula door Achmea Rechtsbijstand niet verder gedekt zijn dan het maximum van € 30.000,-. De appellanten hebben een rechtsbijstandsverzekering afgesloten bij Achmea en hebben dekking gevraagd voor juridische kosten die voortvloeien uit hun geschil met Staatsbosbeheer en de Provincie [X]. De rechtbank oordeelde dat de verschillende juridische procedures die voortvloeien uit de bestrijding van watercrassula als één gebeurtenis moeten worden aangemerkt, waardoor het kostenmaximum is bereikt. De appellanten zijn het hier niet mee eens en stellen dat de verschillende procedures als zelfstandige gebeurtenissen moeten worden beschouwd. Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank en oordeelt dat de kosten van rechtsbijstand voor de verschillende procedures samenhangen met de aanwezigheid van watercrassula en dat deze als één gebeurtenis moeten worden aangemerkt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt de appellanten in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.266.911/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/657027/HAZA 18-1157
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 maart 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. A.A.M. Knol te ’s-Gravenhage,
tegen
STICHTING ACHMEA RECHTSBIJSTAND,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.J.A. Braspenning te Tilburg.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna afzonderlijk [appellant] , [appellante] en Achmea Rechtsbijstand genoemd. [appellant] en [appellante] tezamen worden aangeduid als [appellanten]
zijn bij dagvaarding van 25 september 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers en Achmea Rechtsbijstand als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met een productie.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 2 november 2020 doen bepleiten, [appellant] door mr. Vermeulen, advocaat te ’s-Gravenhage, en mr. Knol, voornoemd, Achmea Rechtsbijstand door mr. Braspenning voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – Achmea Rechtsbijstand zal bevelen binnen twee weken na het in deze zaak te wijzen arrest dekking te verlenen met ingang van 24 juli 2018 voor de verleende en nog te verlenen rechtsbijstand met betrekking tot het geschil tussen hen en de Provincie [X] met een kostenmaximum ad € 30.000,- op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke zou blijven en ter zake van de buitengerechtelijke kosten tot betaling van een bedrag van € 907,50 inclusief btw te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van Achmea Rechtsbijstand in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
Achmea Rechtsbijstand heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
Achmea Rechtsbijstand heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] heeft bij Achmea Schadeverzekeringen N.V. een ”Rechtsbijstandverzekering voor Particulieren” (hierna: de rechtsbijstandsverzekering)
gesloten. Achmea Rechtsbijstand geeft uitvoering aan deze rechtsbijstandsverzekering.
2.2.
De polisvoorwaarden bepalen, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 1
1.1
Begripsomschrijvingen(...)
f. gebeurtenis
een bij het sluiten van de verzekering onverwacht en redelijkerwijs niet te voorzien voorval. Een reeks met elkaar verband houdende voorvallen wordt als één gebeurtenis aangemerkt.(...)
1.3
Rechtsbijstandverlening door de Stichting
1. (...) Daarom is de rechtsbijstandverlening overgedragen aan de Stichting.
(...)
4.2
Het verzekerde risico en de gebeurtenis
1. Verzekerd is het risico dat u bij een juridisch probleem moet voorzien in een eigen behoefte aan rechtsbijstand. De verzekering geeft u als particulier aanspraak op rechtsbijstand als zich tijdens de verzekeringsduur en na een eventuele wachttijd een gebeurtenis voordoet waardoor voor u een juridisch probleem ontstaat.
(…)
5. De kosten van rechtsbijstand
Artikel 5
5.1
Welke kosten zijn verzekerd?
1. De kosten die verbonden zijn aan de behandeling van een door u gemelde juridische probleem door de Stichting [Achmea Rechtsbijstand] zijn tot een onbeperkt bedrag verzekerd.
2. U krijgt daarnaast de volgende extra kosten vergoed:
(…)
b. de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling van een voorkeur advocaat of expert;
(…)
5.2
Tot welk maximum zijn de extra kosten verzekerd?
1. Tot € 30.000 per gebeurtenis. Behalve bij een procedure waarbij een advocaat of juridisch deskundige niet wettelijk verplicht is. En u kiest zelf toch voor een advocaat of juridisch deskundige. Dan zijn alle extra kosten verzekerd tot € 8.000 per gebeurtenis. (...)”
2.3.
[appellanten] zijn erfpachter van een perceel in het duingebied bij [plaats] . Staatsbosbeheer is bloot eigenaar van het perceel. Op het perceel staat een woning. Een groot deel van [plaats] is als Natura 2000-gebied aangewezen. Het door [appellanten] in erfpacht gehouden perceel ligt in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied.
2.4.
In het jaar 2013 is op [plaats] watercrassula aangetroffen. Watercrassula is een zogenoemde invasieve exoot en heeft de neiging zich na vestiging sterk uit te breiden en daarbij de inheemse vegetatie te verdringen. Ook op het perceel van [appellanten] is watercrassula aangetroffen.
2.5.
Staatsbosbeheer en de Provincie [X] werken nauw samen bij de bestrijding
van watercrassula op [plaats] .
2.6.
In 2013 heeft Staatsbosbeheer in het kader van bestrijding van watercrassula
afplaggingswerkzaamheden verricht. Dit heeft de watercrassula niet definitief doen
verdwijnen. In september 2016 heeft Staatsbosbeheer getracht de watercrassula op en in de omgeving van het perceel van [appellanten] te bestrijden door middel van inundatie met zout water.
2.7.
In verband met de inundatie met zout water hebben [appellanten] op 20 september 2016 bij Achmea Rechtsbijstand melding gemaakt van een geschil met Staatsbosbeheer. Achmea Rechtsbijstand heeft vervolgens dekking verleend voor de kosten van de door [appellanten] ingeschakelde advocaat.
2.8.
[appellanten] hebben zowel civielrechtelijke procedures gevoerd met als betrokken (weder)partij Staatbosbeheer als strafrechtelijke aangifte gedaan. In één van die procedures hebben [appellanten] gesteld dat Staatsbosbeheer tegenover [appellanten] onrechtmatig heeft gehandeld door hun in erfpacht gehouden perceel met zout water te inunderen en op die grond aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade. Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 juli 2017 is de gevorderde verklaring voor recht met die strekking afgewezen. Vervolgens zijn [appellanten] in hoger beroep gegaan. [appellanten] hebben de in het kader van deze procedures gemaakte kosten van rechtsbijstand onder de verzekering geclaimd. In januari 2018 is de omvang van deze kosten boven het bedrag van € 30.000,- uitgekomen.
2.9.
De inundatie met zout water heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De
watercrassula bleek niet te zijn verdelgd. De Provincie [X] heeft [appellant] bij brief d.d. 5 april 2018 het volgende bericht, voor zover hier relevant:
“Graag willen wij een overleg met u plannen om de werkzaamheden voor de bestrijding van de watercrassula op [plaats] met u door te nemen. U heeft de afgelopen maanden diverse brieven van Staatbosbeheer (i.s.m. provincie, gemeente en waterschap) met informatie over de watercrassula ontvangen.
(...)
Bestrijding
Provincie [X] , Gemeente [plaats] . Wetterskip [X] en Staatsbosbeheer hebben afgesproken om de watercrassula op [plaats] te bestrijden. Stichting Bargerveen – de deskundige op het gebied van bestrijding van watercrassula - adviseert om het besmette gebied met watercrassula af te graven (ca. 40 cm). Het ontgraven gebied moet vervolgens met ''schoon" duinzand aangevuld worden. (...) De inzet is om vanaf 27 augustus 2018 te starten met de werkzaamheden. (…)”.
2.10.
Bij brief d.d. 26 juni 2018, verzonden op 27 juni 2018, heeft de Provincie [X] aan de advocaat van [appellanten] het volgende geschreven, voor zover hier relevant:
“(...) Vooralsnog is het idee dat de Provincie als opdrachtgever gaat fungeren.
(...)
Advies Stichting Bargerveen:Nadat bleek dat de inundatie met zeewater niet heeft gezorgd voor de bestrijding van de watercrassula heeft Staatsbosbeheer Stichting Bargerveen om advies gevraagd.
(...) Echter is er wel gevraagd om een aanpak toe te passen die uitgaat van volledige bestrijding. Stichting Bargerveen heeft geadviseerd om een combinatie te doen van vergraven en aanvullen en hier nazorg op te doen. Andere methoden hebben tot nu toe niet tot volledige bestrijding geleid.
(...)”
2.11.
Bij brief d.d. 7 juli 2018, per e-mail verstuurd op 8 juli 2018, heeft [appellant] melding gemaakt bij Achmea Rechtsbijstand van een geschil tussen hem en de Provincie [X] vanwege de voorgenomen bestrijding van de watercrassula door de Provincie [X] . [appellant] heeft verzocht om dekking van de kosten van de verrichte en nog te verrichten werkzaamheden van de door [appellanten] ingeschakelde advocaat.
2.12.
Op 16 juli 2018 heeft Achmea Rechtsbijstand per e-mailbericht aan [appellant] als volgt kenbaar gemaakt de verzochte dekking niet te verlenen:
“(…)Graag geef ik toelichting op de term “gebeurtenis”
Een nieuw kostenmaximum is niet afhankelijk van het aanmaken van een nieuw dossier, maar van het begrip gebeurtenis. Een samenhangend geheel van geschillen die uit dezelfde oorzaak zijn ontstaan, beschouwen wij als één geschil. Als ik uw toelichting lees, komen beide geschillen voort uit dezelfde oorzaak en is er dan ook sprake van één gebeurtenis met één kostenmaximum. Dit betekent helaas dan ook dat er geen ruimte meer is binnen uw budget nu het kostenmaximum al is bereikt.
Ik help u graag verder
Coulancehalve ben ik bereid om u te tegemoet te komen en na te gaan of wij intern of bij onze netwerkkantoren ruimte hebben om uw zaak verder op te pakken. Dit zou betekenen dat wij het honorarium betalen. Alle externe kosten zouden dan wel voor eigen rekening zijn. (…)”
Deze weigering dekking te verlenen is inzet van deze procedure.

3.Beoordeling

Vorderingen van [appellanten]
3.1.
In dit geschil ligt voor de vraag of het geschil van [appellanten] met de Provincie [X] een zelfstandige gebeurtenis in de zin van artikel 1 lid 1 sub f van de op de rechtsbijstandsverzekering toepasselijke polisvoorwaarden vormt en of Achmea Rechtsbijstand daarom gehouden is om, naast de al gehonoreerde vergoedingen tot aan het kostenmaximum van € 30.000,-, voor de procedures tegen Staatbosbeheer, ook voor de procedure(s) tegen de Provincie [X] een budget voor de juridische kosten ter beschikking te stellen tot aan het kostenmaximum.
Oordeel van de rechtbank
3.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat alle door [appellanten] gevoerde en mogelijke juridische procedures die voortvloeien uit de bestrijding van de watercrassula door Staatbosbeheer en de Provincie [X] dienen te worden aangemerkt als een reeks voorvallen die met elkaar verband houden en zijn aan te merken als één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden. Omdat het maximum van € 30.000,- is bereikt, is er geen verdere dekking onder de rechtsbijstandsverzekering. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.
De grieven
3.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellanten] met drie grieven op.
Volgens grief 1 is artikel 1 lid 1 sub f van de polisvoorwaarden een dekkings-uitsluitingsgrond die zodanig algemeen is geformuleerd dat deze naar zijn aard onduidelijk is. Daarom moet met toepassing van de contra-proferentem uitlegregel van artikel 6:238 lid 2 BW worden beoordeeld of de uitleg die de verzekeraar aan deze bepaling geeft niet te ruim is en moet - wanneer daarover in redelijkheid discussie mogelijk is - de bepaling worden uitgelegd in het voordeel van de verzekerde. Volgens [appellanten] heeft de rechtbank dit miskend door te overwegen dat in dit geval niet zozeer de vraag is wat moet worden verstaan onder de in de polisvoorwaarden opgenomen definitie van het begrip gebeurtenis, maar veeleer of de feiten in dit specifieke geval onder die definitie vallen, namelijk of zij kunnen worden aangemerkt als een reeks met elkaar verband houdende voorvallen.
Met grief 2 voeren [appellanten] aan dat moeilijk kan worden volgehouden dat bestrijding van watercrassula door middel van afgraving van 40 cm van het terrein van [appellanten] door de Provincie [X] verband houdt – in de zin van de polisvoorwaarden van Achmea Rechtsbijstand – met inundatie door Staatbosbeheer met hetzelfde doel. Dat de rechtbank heeft geoordeeld dat het voor de beoordeling of sprake is van dezelfde gebeurtenis niet ter zake doet dat sprake is van verschillende wederpartijen en verschillende onrechtmatige gedragingen, achten [appellanten] onbegrijpelijk.
Met grief 3 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de omstandigheid die de voorvallen aan elkaar verbindt, de aanwezigheid is van watercrassula ter plaatse en de noodzaak om die te bestrijden. Zij menen dat de ondergrens voor het aannemen van een voldoende verband tussen voorvallen moet worden gesteld op een omstandigheid, voorval of gebeurtenis die of dat op zichzelf leidt tot een beroep op de verzekering. Noch de aanwezigheid van watercrassula, noch de bestrijding daarvan is aan te merken als een voorval, gebeurtenis of omstandigheid als gevolg waarvan [appellanten] behoefte hebben aan rechtsbijstand. De reden voor die behoefte is gelegen in de (zeer verschillende) wijze waarop enerzijds Staatbosbeheer en anderzijds de Provincie [X] te werk (willen) gaan, en deze zijn niet als één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden aan te merken.
3.4.
Achmea Rechtsbijstand betwist de stellingen van [appellanten] Kort samengevat stelt zij zich op het standpunt dat het in het onderhavige geval gaat om eenzelfde geschil met verschillende instanties (waaronder Staatsbosbeheer en de Provincie [X] ) die gezamenlijk de bestrijding van watercrassula op [plaats] op zich hebben genomen en waartegen [appellanten] zich zonder duidelijk belang verzetten.
Duiding en toetsing van de polisvoorwaarden
3.5.
Bij de beoordeling van grief 1 is uitgangspunt dat de toepasselijke polisvoorwaarden inhouden dat wanneer zich een reeks met elkaar verband houdende voorvallen voordoet waardoor voor [appellant] juridische problemen en meerdere – mogelijk in tijd gescheiden – behoeften aan rechtsbijstand ontstaan, Achmea Rechtsbijstand slechts eenmaal het kostenmaximum van € 30.000,- ter beschikking hoeft te stellen. De opgenomen maximering per gebeurtenis en de aangehaalde definitie van gebeurtenis strekken ertoe de omvang van de dekking waartoe de verzekeringsovereenkomst verplicht, te beperken. Met deze omschrijving heeft Achmea Rechtsbijstand de grenzen omschreven waarbinnen zij bereid was dekking te verlenen, hetgeen haar vrijstond (vgl. ECLI:NL:HR:2020:1736 en ECLI:NL:HR:2006:AV9435).
3.6.
Naar het oordeel van het hof kunnen de door Achmea Rechtsbijstand gehanteerde voorwaarden de toets die op grond van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) moet worden aangelegd, doorstaan. Artikel 5 van deze Richtlijn bepaalt, evenals het daaruit voortvloeiende artikel 6:238 lid 2 BW, dat tegenover consumenten gebruikte bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld en dat in geval van twijfel over de betekenis van een beding de voor de consument meest gunstige uitleg prevaleert. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie kan worden afgeleid dat het bij de beoordeling of een beding duidelijk en begrijpelijk is opgesteld niet slechts gaat om de vraag of een beding taalkundig en grammaticaal begrijpelijk is, maar ook om de vraag of een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument op basis van alle relevante feitelijke gegevens, waaronder de reclame en informatie die hem is verstrekt, de strekking en concrete werking van het beding begrijpt zodat hij op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan inschatten (HvJEU 30 april 2014, ECLI:EU:C:2014:282; HvJEU 23 april 2015, ECLI:EU:C:2015:262).
Naar het oordeel van het hof bevatten de toepasselijke polisvoorwaarden een voldoende duidelijke en concrete maatstaf om te kunnen bepalen of de aanspraak van de verzekerde beperkt is tot het kostenmaximum. Dat over de vraag wanneer sprake is van een reeks met elkaar verband houdende voorvallen, zodat deze als één gebeurtenis moeten worden aangemerkt, discussie kan ontstaan, zoals in het onderhavige geval, vloeit niet zozeer voort uit enige (on)duidelijkheid van het beding, maar uit het feit dat dit criterium in de praktijk nu eenmaal steeds aan de hand van een bepaalde feitelijke situatie of bepaalde gebeurtenissen moet worden toegepast en daarover verschil van inzicht kan bestaan. Daarmee faalt deze grief. Er zijn ook geen andere omstandigheden gesteld of gebleken die de gevolgtrekking kunnen dragen dat in het onderhavige geval door Achmea Rechtsbijstand een beroep wordt gedaan op een oneerlijk of anderszins vernietigbaar beding (niet zijnde een kernbeding).
Eén gebeurtenis
3.7.
Het voorgaande brengt mee dat – dit is het onderwerp van de grieven 2 en 3 – moet worden beoordeeld of het voorval dat nu voor [appellanten] tot hun behoefte(n) aan rechtsbijstand heeft geleid, al dan niet voldoende verband houdt met een eerder voorval om als één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden te kunnen worden aangemerkt. Vertrekpunt voor de beoordeling is dat verzekerd is het risico dat Van Huldenbeek c.s. bij een juridisch probleem moeten voorzien in een eigen behoefte aan rechtsbijstand (art. 4.2 onder 1 van de polisvoorwaarden)
.In dit geval hebben [appellanten] behoefte aan rechtsbijstand in verband met de door Provincie [X] aangekondigde maatregel van ontgraving van het perceel dat zij in erfpacht hebben. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om een aanspraak met het oog op een voorval dat in verband staat met het eerdere voorval dat tot een behoefte aan rechtsbijstand heeft geleid, te weten de door Staatbosbeheer getroffen, maar niet effectief gebleken maatregel van inundatie met zout water. In verband met het toenmalige voornemen van Staatsbosbeheer tot inundatie met zout water hebben [appellanten] bij Achmea Rechtsbijstand melding gemaakt van een geschil met Staatsbosbeheer en is hen dekking verleend. De door Staasbosbeheer getroffen maatregel is niet effectief gebleken, zodat thans een andere maatregel moet worden getroffen om de aanwezigheid van watercrassula op [plaats] en op het door [appellanten] in erfpacht gehouden perceel te bestrijden, waarbij onder meer Staatbosbeheer en de Provincie [X] gezamenlijk optreden. Beide voorvallen, in verband waarmee [appellanten] dekking claimen, vloeien aldus voort uit de aanwezigheid van watercrassula en de noodzaak tot bestrijding daarvan. Dat [appellanten] zich verzetten tegen afgraving omdat zij deze ineffectief en schadelijk achten, dat deze maatregel verschilt van de eerder genomen maatregel (inundatie) en ook door een andere partij wordt uitgevoerd, waardoor verschillende procedures op verschillende rechtsgebieden moeten worden gevoerd, doet naar het oordeel van het hof aan deze samenhang niet af, omdat het in beide gevallen gaat om de behoefte aan rechtsbijstand in verband met maatregelen ter bestrijding van de aanwezigheid van watercrassula. Het gaat daarmee om een reeks van met elkaar verband houdende voorvallen die als één gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden kunnen worden aangemerkt. De zienswijze van [appellanten] dat telkens wanneer een nieuwe behoefte aan rechtsbijstand ontstaat, sprake is van een nieuwe gebeurtenis in de zin van de polisvoorwaarden doet daarbij ook geen recht aan de strekking van het betreffende beding (te weten het beperken van de kosten van dekking ingeval van samenhangende voorvallen). Dit betekent dat Achmea Rechtsbijstand slechts gehouden is om [appellanten] voor hun externe kosten maximaal € 30.000,- te vergoeden, welk dekkingsmaximum reeds is uitgeput.
Slotsom en kosten
3.8.
Op grond van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de grieven falen. Het subsidiaire verweer van Achmea Rechtsbijstand dat voor zover er wel tot dekking dient te worden overgegaan er een kostenmaximum van € 8.000,- geldt, omdat er voor het voeren van de bestuursrechtelijke procedure tegen de Provincie [X] geen verplichte procesvertegenwoordiging bestaat, behoeft geen bespreking.
3.9.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Achmea Rechtsbijstand begroot op € 741,- aan verschotten en € 4.326,- voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt en te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse, M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.