ECLI:NL:GHAMS:2021:910
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van rechtsvordering tot vernietiging van leaseovereenkomst en bewijswaardering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen Dexia Nederland B.V. over de vernietiging van een leaseovereenkomst. De appellanten, een echtpaar, hebben in de periode 1996-1998 meerdere leaseovereenkomsten met Dexia afgesloten, maar de procedure richt zich specifiek op de leaseovereenkomst Spaarleasen van 27 maart 1998. Appellante sub 2, de echtgenote van appellant sub 1, heeft geen schriftelijke toestemming verleend voor deze overeenkomst. In 2006 heeft zij verklaard de leaseovereenkomst te willen vernietigen op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW, maar Dexia betwist dat deze vernietiging tijdig en geldig was.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging was ingetreden, omdat appellante sub 2 meer dan drie jaar voor de collectieve actie van 13 maart 2003 op de hoogte was van de leaseovereenkomst. Appellanten hebben schriftelijke verklaringen overgelegd waarin zij stellen dat appellante sub 2 pas begin 2004 op de hoogte werd gebracht van de leaseovereenkomsten. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze verklaringen onvoldoende bewijs leveren om het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
In het hoger beroep heeft het hof de appellanten in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het bewijsvermoeden dat appellante sub 2 eerder kennis had van de leaseovereenkomst. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor het inplannen van een getuigenverhoor, waarbij de betrouwbaarheid van de schriftelijke verklaringen en de omstandigheden waaronder deze zijn afgelegd, centraal staan. De beslissing van het hof is een tussenarrest, waarbij de verdere beoordeling van de zaak is aangehouden.