ECLI:NL:GHAMS:2021:640

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
200.289.309/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing wrakingsverzoek in notariële tuchtprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een wrakingsverzoek door de wrakingskamer van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch. De wrakingskamer heeft op 10 december 2020 het verzoek van appellanten, [X] en [Y], om wraking van mr. J.D. Streefkerk afgewezen zonder mondelinge behandeling. Appellanten hebben op 5 januari 2021 hoger beroep ingesteld, waarbij zij zich beroepen op een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod, omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt mondeling toe te lichten. Het hof heeft de zaak op 22 februari 2021 behandeld, waarbij zowel appellanten als mr. Streefkerk zijn gehoord.

Het hof overweegt dat, hoewel in beginsel geen hoger beroep openstaat tegen een beslissing op een wrakingsverzoek, dit in dit geval mogelijk is omdat appellanten stellen dat hun recht op een eerlijke behandeling is geschonden. Het hof concludeert dat de wrakingskamer niet in strijd heeft gehandeld met artikel 6 EVRM, dat recht geeft op een mondelinge behandeling. De beslissing om het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling af te wijzen, levert geen schending op van fundamentele rechtsbeginselen. Het hof wijst het hoger beroep af, waarbij het benadrukt dat appellanten in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunt in hoger beroep toe te lichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer hof : 200.289.309
dossiernummer kamer : SHE/2020/79
beslissing van de wrakingskamer van 9 maart 2021
op het op 5 januari 2021 ingestelde hoger beroep van
[X] en
[Y] (hierna samen: appellanten)
beiden wonende in [woonplaats]
gemachtigde: [gemachtigde] (hierna: de gemachtigde)

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Appellanten hebben op 5 januari 2021 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van 10 december 2020, dossiernummer SHE/2020/79, van de wrakingskamer van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de wrakingskamer), waarbij hun verzoek tot wraking van mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch, is afgewezen.
1.2
Mr. Streefkerk heeft bij e-mail van 4 februari 2021 gereageerd op het beroepschrift.
1.3
De gemachtigde heeft gereageerd bij e-mails van 11 februari 2021, 14 februari 2021, met een bijlage, en 19 februari 2021, met bijlagen.
1.4
Het hof heeft de stukken van de wrakingsprocedure in eerste aanleg ontvangen van de wrakingskamer.
1.5
Ter openbare terechtzitting van het hof van 22 februari 2021 is de zaak behandeld. Appellanten, hun gemachtigde en mr. Streefkerk zijn verschenen en gehoord.

2.Het standpunt van appellanten

2.1
Wat de ontvankelijkheid van appellanten in het hoger beroep betreft, stellen appellanten zich op het volgende standpunt. Weliswaar is hoger beroep tegen een beslissing op een wrakingsverzoek in beginsel niet mogelijk, maar het rechtsmiddelenverbod wordt in dit geval doorbroken doordat de wrakingskamer op het wrakingsverzoek heeft beslist zonder appellanten op te roepen om te worden gehoord, in weerwil van een verzoek van appellanten om te worden gehoord. Ook heeft de wrakingskamer e-mails van appellanten van 28 november 2020, 4 december 2020 en 9 december 2020 buiten beschouwing gelaten. De wrakingskamer heeft daardoor hun in artikel 6 EVRM gewaarborgde rechten op een eerlijk proces, op een
oral hearing, op een behandeling van de zaak ter openbare zitting en op hoor en wederhoor geschonden, aldus appellanten.
2.2
Appellanten hebben hun verzoek tot wraking van mr. Streefkerk als volgt toegelicht. Mr. Streefkerk maakt deel uit van een combinatie in de kamer van het notariaat te
’s-Hertogenbosch die moet oordelen over een eerder in deze zaak door appellanten gedaan wrakingsverzoek, gericht tegen mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch. Mr. Streefkerk en mr. Zuidema zijn respectievelijk voorzitter en vicevoorzitter van het Hof van Discipline te Den Haag. Mr. Streefkerk is de ‘rechterhand’ van zijn ‘baas’ mr. Zuidema. Mr. Streefkerk heeft mr. Zuidema recentelijk al een aantal keer ‘uit de nood moeten redden’ en hij heeft meermalen met mr. Zuidema in dezelfde wrakingskamer gezeten. Mr. Streefkerk kan daarom niet meer onbevooroordeeld tegenover mr. Zuidema staan, aldus appellanten.

3.Het standpunt van mr. Streefkerk

3.1
Wat betreft de vraag of appellanten ontvankelijk zijn in het hoger beroep, refereert mr. Streefkerk zich aan het oordeel van het hof.
3.2
Mr. Streefkerk berust niet in de wraking. Hij stelt zich op het standpunt dat de feiten en omstandigheden die appellanten hebben aangevoerd, geen aanleiding geven om aan zijn onpartijdigheid te twijfelen.

4.Het oordeel van het hof

4.1
Art. 100 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt in verbinding met art. 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing op een verzoek om wraking van iemand die deel uitmaakt van een kamer voor het notariaat. Een tegen een dergelijke beslissing gericht hoger beroep is desondanks ontvankelijk indien wordt aangevoerd dat de rechter buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Ingevolge art. 107 lid 1 Wna is het hof Amsterdam bevoegd om van een dergelijk hoger beroep kennis te nemen.
4.2
Appellanten betogen onder verwijzing naar art. 6 EVRM dat de wrakingskamer hen ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld hun wrakingsverzoek toe te lichten tijdens een mondelinge behandeling. Zij doen daarmee een beroep op de doorbrekingsgrond dat de wrakingskamer bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken. Zij kunnen daarom worden ontvangen in dit hoger beroep.
4.3
De enkele klacht dat een wettelijke regel niet in acht is genomen, is volgens vaste rechtspraak onvoldoende voor doorbreking van een rechtsmiddelenverbod (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:684). Het hof kan daarom in het midden laten of de wrakingskamer art. 100 Wna in verbinding met art. 515 lid 2 Sv heeft geschonden door in dit geval het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling af te wijzen. Voor vernietiging van de beslissing van de wrakingskamer in hoger beroep is meer vereist, namelijk dat de wrakingskamer door dit wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling af te wijzen een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak.
4.4
Om een beroep op art. 6 EVRM te kunnen doen, is vereist dat de procedure betrekking heeft op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of op het vaststellen van de gegrondheid van een strafvervolging. Dat is bij tuchtzaken soms het geval, maar niet altijd. Het hof zal veronderstellenderwijs aannemen dat deze zaak onder het bereik van art. 6 EVRM valt.
4.5
Art. 6 EVRM geeft recht op een mondelinge behandeling (‘
oral hearing’), maar dit recht is niet absoluut en art. 6 EVRM ziet vooral op de nationale procedure als geheel. Art. 6 EVRM brengt niet zonder meer mee dat in iedere zaak een mondelinge behandeling dient plaats te vinden en al zeker niet telkens voordat het in art. 6 EVRM bedoelde gerecht enige beslissing dient te geven. Zie: EHRM Grote Kamer 6 november 2018, nrs. 55391/13, 57728/13 en 74041/13 (Ramos Nunes de Carvalho e Sá vs. Portugal), punt 192).
In sommige gevallen laat art. 6 EVRM toe dat de behandeling van een wrakingsverzoek geheel achterwege wordt gelaten. Zie: HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633, rov. 3.5.
4.6
In deze zaak hebben appellanten in hun hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer alsnog de gelegenheid gekregen en benut om hun wrakingsverzoek op een mondelinge behandeling toe te lichten. Deze wrakingsprocedure maakt deel uit van een tuchtrechtelijke procedure die in twee instanties kan worden gevoerd. Als appellanten in hoger beroep gaan tegen de (toekomstige) einduitspraak van de kamer voor het notariaat, zal in hoger beroep naar verwachting een mondelinge behandeling plaatsvinden. Desgewenst kunnen appellanten bij die gelegenheid hun klachten over gebrek aan onpartijdigheid van de kamer voor het notariaat, de wrakingskamer en/of mr. Streefkerk (opnieuw) aan de orde stellen (vergelijk: HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
4.7
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.5 en 4.6 is overwogen, levert de beslissing van de wrakingskamer om het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling af te wijzen, geen schending op van het recht op een
oral hearingals bedoeld in art. 6 EVRM of van enig ander fundamenteel rechtsbeginsel van dien aard dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
4.8
Art. 6 EVRM laat toe dat onder omstandigheden een deel van de uitlatingen van een procespartij om procedurele redenen buiten beschouwing wordt gelaten. De omstandigheid dat de wrakingskamer de e-mails van appellanten van 28 november 2020, 4 december 2020 en 9 december 2020 buiten beschouwing heeft gelaten, levert geen schending op van art. 6 EVRM of van enig ander fundamenteel rechtsbeginsel van dien aard dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
4.9
Op grond van het voorgaande zal het hof het hoger beroep afwijzen.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het hoger beroep af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.C.C. Lewin, A.N. van de Beek en P.F.E. Geerlings en op 9 maart 2021 in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.