Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
De rechtbank is - heel kort weergegeven - op basis van dit verweer tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een zodanige bestemmings- en gebruikswijziging van het pand dat NN daaraan ten opzichte van Mabi dekkingsconsequenties kan verbinden. Met name is daarbij van belang geacht dat Mabi niet wist en ook niet kon weten dat een shishalounge een voor NN onaanvaardbaar risico opleverde dat zij niet wil verzekeren. Het beroep van NN op verval van dekking op grond van artikel 8.4 van de algemene voorwaarden, dat is gebaseerd op het ten onrechte niet-melden door Mabi van deze omstandigheid, is door de rechtbank op basis daarvan afgewezen. NN bestrijdt dit oordeel niet in hoger beroep.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat NN in beginsel op deze bepalingen een beroep kan doen, omdat Mabi inderdaad van de buitengebruikstelling van het pand voor een langere duur dan zestig dagen geen mededeling aan NN heeft gedaan. Desondanks komt NN geen beroep toe op artikel 8.4 van de algemene voorwaarden, omdat dat beroep volgens de rechtbank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank heeft daartoe van belang geacht dat in dit geval onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de mededelingsplicht door Mabi en de verwezenlijking van het verzekerde risico, namelijk het ontstaan van brand. Uit niets blijkt dat de omstandigheid dat het pand tijdelijk buiten gebruik was enige invloed heeft gehad op het ontstaan van de brand of de hoogte van de ontstane schade. De schade is veroorzaakt door brandstichting door onbekende derden waarop Mabi als verhuurder redelijkerwijs geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen.
Met dit alles is een andere situatie aan de orde dan die speelde in de zaak waarnaar de rechtbank in het tussenvonnis heeft verwezen (ECLI:NL:GHAMS:2014:29). In die zaak ging het om in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen maatregelen die de verzekerde diende te treffen om de verwezenlijking van het verzekerde risico te voorkomen of te beperken. In dat specifieke geval, dat een kredietverzekering betrof, diende de verzekerde bij de verzekeraar bepaalde risicoverzwarende omstandigheden te melden. Hoewel het dus ging om de melding van wijzigingen in het verzekerde risico, strekte die mededelingsplicht in dat specifieke geval niet ertoe om de verzekeraar in staat te stellen te beoordelen of hij de verzekering na de risicowijziging nog wel (onder wijziging van voorwaarden) zou willen voortzetten. Deze mededelingsplicht was primair in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen met het oog op het treffen van maatregelen om de verwezenlijking van het verzekerde risico te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken. Het beding had daarmee het karakter van een zogenoemde preventie- of garantieclausule. Aan de niet-nakoming door de verzekerde van de mededelingsplicht was de sanctie van verval van dekking verbonden. Het beroep op verval van dekking kan bij een beding met een dergelijke strekking onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Dat is onder meer het geval als onvoldoende verband bestaat tussen het niet-nakomen van de in de clausule omschreven verplichtingen en het risico zoals zich dat heeft verwezenlijkt (vgl. HR 27 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7915).