2.1.De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
1. Op 22 april 2015 heeft verweerder van eiser een aangifte IB/PVV 2014 ontvangen. Het aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 41.067 en bestaat uit inkomen uit werk en woning van € 42.197 en een persoonsgebonden aftrek van € 1.130.
De aangifte bevat de volgende specifieke zorgkosten:
- kosten medicijnen € 552
- uitgaven voor hulpmiddelen € 263
- uitgaven voor vervoer i.v.m. ziekte € 998
- dieetkosten € 200
- extra uitgaven voor kleding & beddengoed € 310
- genees- en heelkundige hulp
€ 862
Totaal specifieke zorgkosten € 3.185
2. De voorlopige aanslag IB/PVV 2014 is met dagtekening 12 juni 2015 vastgesteld met een verzamelinkomen overeenkomstig de ingediende aangifte. Gegeven het gezamenlijke inkomen van eiser en zijn partner heeft verweerder een drempel in acht genomen ter hoogte van € 2.674 en de aftrek specifieke zorgkosten bepaald op € 506.
3. De definitieve aanslag IB/PVV 2014 is vastgesteld met dagtekening 9 april 2016. Het verzamelinkomen is overeenkomstig de ingediende aangifte en de voorlopige aanslag vastgesteld op € 41.067.
4. Bij brief van 14 maart 2017 heeft verweerder aan eiser vragen gesteld over het aangegeven resultaat uit overige werkzaamheden, betaalde rente in verband met de eigen woning, specifieke zorgkosten en periodieke giften.
5. Op 9 juni 2017 heeft verweerder een reactie van eiser met diverse bijlagen ontvangen. Op 29 juni 2017 heeft verweerder een nadere reactie van eiser ontvangen, eveneens met diverse bijlagen.
6. Met dagtekening 22 juli 2017 heeft verweerder aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 opgelegd met een verzamelinkomen van € 42.205, bestaande uit inkomen uit werk en woning van € 42.829 en een persoonsgebonden aftrek van € 624.”