ECLI:NL:GHAMS:2021:38

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
19/00693
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WOZ-beschikking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het bezwaar van belanghebbende, [X], tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 307.000 en de aanslag onroerendezaakbelasting bekendgemaakt. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat het bezwaar gegrond was en vernietigde de uitspraak van de heffingsambtenaar, waarbij zij de heffingsambtenaar opdroeg het griffierecht te vergoeden en de proceskosten te betalen.

In hoger beroep betwist de heffingsambtenaar de beslissing van de rechtbank. Het Hof oordeelt dat de rechtbank de ontvankelijkheid van het bezwaar correct heeft beoordeeld. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat het bezwaar te laat is ingediend, en het Hof concludeert dat het bezwaar inderdaad buiten de wettelijke termijn is ontvangen. Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat het bezwaar tijdig is ingediend, omdat het e-mailadres dat gebruikt is voor de indiening niet overeenkomt met het e-mailadres dat in de rechtsmiddelverwijzing is vermeld. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de heffingsambtenaar ongegrond, waarmee de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00683
19 januari 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar,
alsmede op het incidenteel hoger beroep van
[X], wonende te [plaats] , belanghebbende,
(gemachtigde: J.H. Maas)
tegen de uitspraak van 28 maart 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/7657 van de rechtbank Amsterdam in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2018 krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de beschikking) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 307.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar ook de aanslag onroerendezaakbelasting 2018 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 december 2018, het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. De heffingsambtenaar heeft ambtshalve het bezwaarschrift in behandeling genomen en heeft de beschikking gehandhaafd.
1.3.
In haar uitspraak van 28 maart 2019 (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’) heeft de rechtbank op het door belanghebbende ingestelde beroep als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- bepaalt dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is en dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden uitspraak;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.”
1.4.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 mei 2019. Belanghebbende heeft per faxbericht van 13 juni 2019 een verweerschrift ingediend en daarbij tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft geen zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingebracht.
1.5.
Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierna heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:
“ 1. Eiser is eigenaar van de woning. Het gaat om een bovenwoning.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.2.
In de uitspraak op bezwaar, gedagtekend 16 december 2018, wordt – onder meer – het volgende vermeld:
“Uw bezwaarschrift is niet ontvangen binnen de wettelijke termijn. U bent daarom Niet ontvankelijk in uw bezwaar.
(…)
Overweging
Uw bezwaarschrift tegen de vastgestelde waarde is niet op tijd door u ingediend. Daardoor bent u niet-ontvankelijk in uw bezwaar. (…) Hoewel u niet-ontvankelijk bent in uw bezwaar, is uw bezwaarschrift toch ambtshalve in behandeling genomen. Tegen het ambtshalve besluit kunt u niet in beroep. (…)”
2.3.
Op pagina 2 van de beschikking, gedagtekend 28 februari 2018, is de volgende rechtsmiddelverwijzing vermeld:

Bezwaar maken
Bent u het niet eens met de bedrag(en) van deze aanslag of uw WOZ-waarde? Dan kunt u bezwaar maken. Dat kan via amsterdam.nl/belastingen. U hebt hiervoor DigiD nodig. Kunt u geen bezwaar maken via de website? Maak dan bezwaar via e-mail of per post.
(…)
E-mail:
belastingen@amsterdam.nl
2.4.
Als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep en het incidenteel hoger beroep is een e-mailbericht gevoegd met dagtekening 26 maart 2018 waarin het volgende staat vermeld:

Van:Bezwaarmaker.nl < [e-mail] >
Verzonden:maandag 26 maart 2018 19:26
Aan:wozbezwaar@amsterdam.nl
Onderwerp:Pro-forma bezwaarschrift [adres] , [plaats] , Aanslag
Bijlagen:pro-forma- [adres] .pdf
(…)
Geachte heer/mevrouw,
Hierbij het pro-forma bezwaarschrift met betrekking tot het object [adres] . Graag zien wij de ontvangstbevestiging tegemoet.”
2.5.
Eveneens is als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep en het incidenteel hoger beroep gevoegd een e-mailbericht van 21 juni 2018 waarin het volgende staat vermeld:

Van:mijnbelastingen@amsterdam.nl
Verzonden:donderdag 21 juni 2018 11:15
Aan:Bezwaarmaker.nl <[e-mail]>
Onderwerp:Opgevraagd document Amsterdam/ [X] , [adres]
(…)
In de bijlage vindt u het door u aangevraagde document.
Voor meer informatie kunt u terecht op onze website
www.amsterdam.nl
2.6.
Als bijlage bij het verweerschrift in eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar een e-mailbericht van 22 juni 2018 gevoegd waarin het volgende staat vermeld:
Van: Bezwaarmaker.nl < [e-mail] >
Verzonden: vrijdag 22 juni 2018 16:08
Aan: WOZ bezwaar maken – gemeente Amsterdam
Onderwerp: Motivering bezwaarschrift [adres]
Bijlagen: motivering-bezwaar- [adres] .pdf
Geachte heer / mevrouw,
Hierbij het bezwaarschrift met betrekking tot het object [adres] . Graag zien wij de ontvangstbevestiging tegemoet.
(…)”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar betwist het dat oordeel van de rechtbank omdat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar al was opgenomen in de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende betwist dat oordeel van de rechtbank omdat het bezwaar tijdig zou zijn ingediend.
3.2.
Partijen doen voor het overige hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen en beslist:
“3. De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft op de zitting betoogd dat het bezwaar van eiser te laat was, zodat het bezwaar eigenlijk niet ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank moet daarom eerst de vraag beantwoorden of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 28 februari 2018.
4. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5. Op grond van artikel 6:9 van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
6. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
7. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar op 22 juni 2018 het bezwaar van eiser tegen de WOZ-beschikking heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is daarmee buiten de wettelijke bezwaartermijn ontvangen. Eiser heeft geen redenen aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar kan worden geacht en is ook niet op de zitting verschenen.
8. Het voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar het bezwaarschrift niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
Conclusie
9. Nu de heffingsambtenaar het bezwaar ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wordt verklaard.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door eiser gemaakte proces. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende heeft, voor het eerst in incidenteel hoger beroep, het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, aangezien het (pro-forma) bezwaarschrift tijdig per e-mail zou zijn ingediend. Hij wijst daartoe op het door hem ingebrachte afschrift van een e-mailbericht dat een dagtekening heeft van 26 maart 2018 (zie 2.4).
5.2.
Het Hof stelt voorop dat de rechtbank ter beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift, een juist toetsingskader heeft gehanteerd in de onderdelen 4 tot en met 6 van haar uitspraak. Aangezien de heffingsambtenaar heeft gesteld dat hij niet eerder een bezwaarschrift van belanghebbende heeft ontvangen dan bij e-mailbericht van 22 juni 2018 (zie 2.6), rust op belanghebbende de bewijslast aannemelijk te maken dat er tijdig een (pro forma) bezwaarschrift is verzonden. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende daarin niet geslaagd. Ter motivering van dit oordeel dient het volgende. Het Hof stelt vast dat de beschikking een rechtsmiddelverwijzing bevat inhoudende dat (ook) per e-mail bezwaar kan worden gemaakt door middel van het e-mailadres ‘belastingen@amsterdam.nl’ (zie 2.3). Belanghebbende heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat tijdig een bezwaarschrift is ingediend het onder 2.4 opgenomen e-mailbericht overgelegd. Het Hof merkt op dat uit het opschrift van dat e-mailbericht is op te maken dat dit is verstuurd naar wozbezwaar@amsterdam.nl. Dat e-mailadres komt niet overeen met dat vermeld in de rechtsmiddelverwijzing. Gesteld noch gebleken is dat het door belanghebbende gehanteerde e-mailadres een door een (ander) bestuursorgaan gebruikt e-mailadres betreft. Het Hof acht dan ook niet aannemelijk dat deze e-mail is ingediend ‘bij een onbevoegd bestuursorgaan’ zoals bedoeld in art. 6:15 van de Awb. Belanghebbende heeft ten bewijze van haar stelling dat het bezwaarschrift - ondanks het gebruik van een onjuist e-mailadres - toch zou zijn ontvangen door de heffingsambtenaar, een afdruk overgelegd van een (door belanghebbende als zodanig aangemerkte) ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift (zie 2.5). Gelet op de inhoud van dat e-mailbericht is het Hof van oordeel dat dit bericht niet kan worden aangemerkt als een ontvangstbevestiging nu daarin niet wordt verwezen naar een bezwaarschrift.
5.3.
Het Hof overweegt dat de bezwaartermijn afliep op 11 april 2018 en dat het bezwaarschrift niet eerder dan op 22 juni 2018 door de heffingsambtenaar per e-mail is ontvangen. Ten overvloede overweegt het Hof dat daarin op geen enkele wijze wordt gerefereerd aan een eerder (pro forma) ingediend bezwaarschrift. Het bezwaarschrift is derhalve buiten de wettelijke termijn is ingediend. Niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift blijft achterwege, indien sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Nu feiten of omstandigheden dienaangaande zijn gesteld noch gebleken, komt het Hof tot het oordeel dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is.
5.4.
Anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn uitspraak op bezwaar (zie 2.2). Derhalve heeft de rechtbank het bezwaar ten onrechte (nogmaals) niet-ontvankelijk verklaard en deswege het beroep ten onrechte gegrond verklaard.
Slotsom
5.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond en is het incidenteel hoger beroep van belanghebbende ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient daarom te worden vernietigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 van de Awb.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan door mrs. C.J. Hummel, voorzitter van de belastingkamer, B.A. van Brummelen en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 19 januari 2021 in het openbaar uitgesproken en wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.