ECLI:NL:GHAMS:2021:3700

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
23-001531-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor belaging en smaadschrift na beëindiging langdurige relatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1969, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor belaging en smaadschrift. De tenlastelegging omvatte onder andere het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangever en het verspreiden van schadelijke mededelingen over de aangever. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 12 november 2021 gehouden en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de tenlastegelegde periode meerdere berichten heeft gestuurd naar zijn ex-vriendin, haar schoonzus en een goede vriendin, evenals een e-mail naar de nieuwe partner van zijn ex. De verdachte verklaarde dat hij deze berichten verstuurde uit een verlangen om de relatie te herstellen en om zijn ex te waarschuwen voor haar nieuwe partner. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte opzet had om stelselmatig inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangever, aangezien de meeste berichten aan anderen dan de aangever waren gericht en de inhoud van de berichten niet duidde op een opzet tot belaging.

Ten aanzien van de beschuldiging van smaadschrift oordeelde het hof dat de verdachte niet de bedoeling had om de mededelingen aan een breder publiek bekend te maken, aangezien de uitlatingen slechts aan een beperkte kring van betrokkenen waren gedaan. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van zowel de primair als subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de noodzaak om de intentie van de verdachte in overweging te nemen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001531-19
datum uitspraak: 26 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-217030-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten
wijzigingis aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 november 2016 te Amstelveen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, een Twitterbericht geplaatst en/of veelvuldig op verschillende data in voornoemde periode telkens (WhatsApp)berichten en/of e-mails en/of brieven aan
de betrokkenenvan die [slachtoffer] gestuurd;
subsidiair
hij in de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 november 2016 te Amstelveen, althans in Nederland, opzettelijk, door middel van verspreiding van een of meerdere geschrift(en) en/of afbeelding(en), de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een of meerdere bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft hij met voormeld doel een Twitterbericht geplaatst en/of veelvuldig op verschillende data in voornoemde periode telkens (WhatsApp)berichten en/of e-mails en/of brieven aan
de betrokkenenvan die [slachtoffer] gestuurd en onder meer medegedeeld dat die [slachtoffer]
- de bank Goldman Sachs voor miljoenen heeft opgelicht en/of
- via Class Actions voor persoonlijk gewin heel veel geld heeft verkregen en/of
- bij Kas Bank is ontslagen in verband met disfunctioneren en/of
- een gesjeesde boekhouder is en/of
- een (serieuze) crimineel is en/of
- een fraudeur is en/of
- een 'walking liability' is voor velen, vooral voor de meisjes (van [naam]) en/of
- een 'burning oil rig' is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde belaging:
Niet ter discussie staat dat de verdachte in de tenlastegelegde periode, na het eindigen van een langdurige liefdesrelatie, meerdere berichten naar zijn ex-vriendin heeft gestuurd en ook aan de schoonzus en een goede vriendin van zijn ex. Daarnaast heeft de verdachte in de tenlastegelegde periode één e-mail aan de aangever – de toenmalige nieuwe partner van zijn ex – geschreven en in totaal drie SMS-berichten en een Whatsapp-bericht aan de aangever verzonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij toentertijd moeite had om het einde van de relatie te accepteren. Hij verstuurde deze berichten omdat hij enerzijds wilde dat het weer goed zou komen met zijn ex en anderzijds wilde hij haar waarschuwen voor haar nieuwe partner, de aangever in deze strafzaak.
Het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met het sturen van de berichten het opzet had om stelselmatig inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangever. Veruit de meeste van zijn berichten zijn namelijk gestuurd aan anderen dan de aangever, terwijl bovendien de aard en inhoud van de berichten overeen komt met de intentie zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verwoord, namelijk dat ze bedoeld waren als waarschuwing aan zijn vriendin voor haar nieuwe vriend. Hoewel de tenlastelegging ook de mogelijkheid inhoudt dat de stelselmatige inbreuk op ‘een ander’ dan de aangever was gericht, acht het hof dit evenmin wettig en overtuigend bewezen, reeds omdat er geen door een ander gedane aangifte in het dossier aanwezig is en dit door het openbaar ministerie ook niet is bepleit.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegd smaadschrift:
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van smaad/smaadschrift onder meer is vereist dat vast komt te staan dat de verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door hem tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen". Met zodanig 'publiek' is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.
De verdachte heeft de in de tenlastelegging bedoelde ‘mededelingen’ per e-mail en whatsappbericht kenbaar gemaakt aan zijn ex, haar schoonzus en haar goede vriendin. Het hof overweegt dat de verdachte, gelet op de beperkte kring van (min of meer) betrokkenen waarbinnen hij de uitlatingen heeft gedaan, niet de bedoeling heeft gehad om de tenlastegelegde ‘mededelingen’ bekend te maken binnen een bredere kring van willekeurige derden, zodat niet is voldaan aan het vereiste van ‘ruchtbaarheid geven’.
Het hof acht het subsidiair ten laste gelegde daarom evenmin wettig en overtuigend bewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. C.J. van der Wilt en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 november 2021.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.