ECLI:NL:GHAMS:2021:3678

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
23-003668-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis rechtbank Amsterdam inzake tbs-maatregel en zorgmachtiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2019. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, had beperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, met uitzondering van de vrijspraak voor feit 1. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank voor zover dat aan zijn oordeel is onderworpen, maar vernietigt de opgelegde tbs-maatregel en de motivering daarvan. De rechtbank had de verdachte niet strafbaar verklaard voor bepaalde feiten en hem ontslagen van alle rechtsvervolging, maar had wel tbs met dwangverpleging opgelegd voor andere feiten. De verdediging voerde aan dat er geen gevaar voor de veiligheid van anderen was en dat de tbs-maatregel een te zwaar middel was, gezien het beperkte risico op gewelddadig gedrag. Het hof heeft verschillende rapporten en deskundigenadviezen in overweging genomen, waaronder een Pro Justitia rapportage, en concludeert dat er geen reëel gevaar is dat de verdachte zijn bedreigingen waarmaakt. Het hof oordeelt dat de opgelegde tbs-maatregel niet proportioneel is en dat er geen passende mogelijkheid voor hulp en behandeling binnen het strafrecht is. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de tbs-maatregel en heft het bevel tot voorlopige hechtenis op, terwijl het vonnis voor het overige wordt bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003668-19
datum uitspraak: 25 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-702074-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, namelijk met uitzondering van de vrijspraak ten aanzien van feit 1.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde tbs-maatregel en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte niet strafbaar verklaard voor het in eerste aanleg onder 2, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde, hem ontslagen van alle rechtsvervolging en de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd ten aanzien van de feiten 2 en 6.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De verdediging heeft zich verzet tegen het opleggen van de tbs-maatregel en heeft zich daartoe primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van gevaar voor de veiligheid van anderen, danwel de algemene veiligheid van personen of goederen. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het opleggen van de tbs-maatregel in dit geval een te zwaar middel is, nu het risico op gewelddadig gedrag door de deskundigen als beperkt wordt ingeschat.
Het hof heeft in aanvulling op de Pro Justitia Rapportage van 10 mei 2019 in hoger beroep kennis genomen van het aanvullend multidisciplinair Pro Justitia rapport van 10 april 2021, opgemaakt door [naam 1], psychiater/psychoanalyticus en [naam 2], GZ-psycholoog, waarin zij onder meer het volgende hebben gerapporteerd:
Betrokkene is er door de psychotische stoornis van overtuigd dat hij wordt bestolen en dat men het op hem gemunt heeft. Deze waangedachte is een oncorrigeerbare dwaling in de inhoud van het denken. Daardoor voelt hij zich dusdanig onveilig dat het voor hem vanzelfsprekend is dat hij zich bewapent.
Afgezien van de psychotische stoornis zijn er -voor zover de informatie beschikbaar is- weinig voorspellende risicofactoren aanwezig. Betrokkene heeft ook een onbetekenend strafblad. Er is geen documentatie over eerder agressief gedrag en ook tijdens de PPC opname en binnen de detentie in het JC Zaanstad is er geen enkele aanwijzing voor agressie- of impulscontroledoorbraken. Hij wordt als een voorbeeldige gedetineerde ervaren. De bedreigingen die betrokkene deed, vonden plaats in een virtuele wereld en zijn verbaal van aard. Hij draagt wel messen maar heeft in de fysieke wereld daarmee, voor zover bekend, niets gedaan. Betrokkene lijkt te zéggen dat hij bepaalde zaken gaat doen, maar onderneemt geen acties. Onderzoekers kunnen een gevaar van escalatie, evenals in het PBC rapport van 2019, dan ook niet onderbouwen. Tot nu toe zijn er als gezegd geen aanwijzingen dat hij tot gevaarlijke acties komt, het loopt niet verder uit de hand. Hij is lange tijd stabiel. Deze lange periode van stabiliteit was weliswaar in het gestructureerde kader van een PI, hetgeen anders is dan wanneer hij zich buiten, zonder begeleiding en structuur, zou bevinden. Echter nergens wordt vermeld dat hij zich in detentie bewapent, nergens wordt aangegeven dat er enige zorg is. Op basis van zijn voorgeschiedenis en de afwezigheid van fysieke agressie en impulsdoorbraken, schatten rapporteurs het risico op fysieke agressie op dit moment als beperkt in. Maar het risico op fysiek gewelddadig gedrag kan ook niet helemaal uitgesloten worden. De waanstoornis is bij de inschatting van het recidivegevaar het meest relevant; het is onbekend hoe deze zich verder zal ontwikkelen en wellicht uitbreiden. Wellicht kan deze leiden tot niet te voorspellen acties. Het is verder voorstelbaar dat het leven van betrokkene wel steeds zwaarder wordt en dat hij steeds meer alleen komt te staan in zijn strijd tegen zijn (vermeende) belagers. De achteruitgang van zijn kwaliteit van leven zou mogelijk tot agressieve acties kunnen leiden (waarbij de mogelijkheid tot suïcidaliteit ook niet valt uit te sluiten), maar dat is slechts speculatie. Met de huidige informatie en de huidige situatie wordt het risico op fysieke agressie als laag ingeschat. Zonder behandeling wordt het recidiverisico van bedreiging, soortgelijk als ten laste gelegd, als hoog ingeschat. Rapporteurs achten het risico op escalatie beperkt maar kunnen dit risico ook niet uitsluiten. Betrokkene heeft geen ziektebesef. Teneinde het recidivegevaar terug te brengen, zal de stoornis van betrokkene intensief en langdurig behandeld moeten worden met een langdurige begeleiding. De behandeling moet forensisch van aard zijn en recidivereductie als doel hebben. Het is van belang dat een behandeling wordt ingezet in een forensische kliniek. Medicatie heeft doorgaans een beperkt effect op de waanstoornis. Hoewel ondergetekenden weinig verwachten van antipsychotische medicatie, zou dit betrokkene wel aangeboden moeten worden maar er lijkt te weinig onderbouwing om over te gaan op dwangmedicatie, daar het risico op fysiek gewelddadig gedrag als beperkt wordt ingeschat.
Ingezet moet met name worden op langdurige begeleiding die kan worden opgestart vanuit de kliniek met vervolgens een forensisch Fact-team. Dit biedt, evenals het geval was in het PBC-rapport, d.d. 10 mei 2019, twee mogelijke kaders waarin de behandeling plaats zou kunnen vinden. De eerste optie is thans een zorgmachtiging waarbij betrokkene in aanvang geplaatst wordt in een forensische klinische setting, binnen welke setting wordt toegewerkt naar een beschermde woonvorm en het op starten van een samenwerkingsrelatie met een forensisch Fact-team dat voor de verdere begeleiding en risicomanagement kan zorgdragen. Het verblijf in de kliniek zou niet langer hoeven duren dan de tijd die nodig is om een beschermde woonvorm te vinden en een relatie te leggen met het Fact-team.
Van een klinische behandeling van de waanstoornis wordt weinig heil verwacht. Na afloop van de machtiging zal de zorg vermoedelijk, vanwege het ontbrekende ziekte-inzicht van betrokkene, de benodigde langdurige zorg en gezien de ervaring dat betrokkene zich zonder gedwongen kader neigt te onttrekken aan behandeling, binnen een civielrechtelijk kader moeten worden verlengd.
De tweede optie is de TBS maatregel met verpleging, hetgeen imponeert als een onnodig zwaar kader, met name omdat het risico op escalatie van het delictgedrag naar meer gewelddadig gedrag door ondergetekenden thans als beperkt wordt ingeschat.
Gezien voorgaande overwegingen adviseren ondergetekenden om een zorgmachtiging in het kader van de Wet Verplichte GGZ (WVGGZ) af te geven, mits deze - in aanvang – in een forensische setting (specifiek een FPA) ten uitvoer kan worden gelegd. Mocht Uw College een zorgmachtiging in een FPA niet haalbaar achten, resteert enkel de mogelijkheid de benodigde behandeling, als ultimum remedium, in het kader van een TBS met dwangverpleging te laten plaatsvinden. Een voorwaardelijk kader wordt door ondergetekenden niet haalbaar geacht, gezien betrokkenes afwijzende houding ten aanzien van psychiatrische behandeling en het gegeven dat hij zich niet langdurig kan conformeren aan voorwaarden.
Gelet op het voorgaande advies heeft het hof op 18 mei 2021 aan de advocaat-generaal de opdracht gegeven om de voorbereiding voor een zorgmachtiging op te starten. Vervolgens heeft de officier van justitie op 22 juli 2021 schriftelijk bericht van de beëindiging van het voorbereiden van een zorgmachtiging 2.3 Wfz naar aanleiding van een negatieve medische verklaring. Dit bericht houdt onder meer het volgende in:
Uit de aan mij verstrekte bevindingen van de geneesheer-directeur en de medische verklaring betreffende betrokkene, blijkt dat niet is voldaan aan de criteria en uitgangspunten van de wet verplichte GGZ (art. 2:1 sub 8 en art 3:3 sub d Wvggz). Zowel de onafhankelijk psychiater als de beoogd zorgverantwoordelijke menen dat een zorgmachtiging niet is geïndiceerd. De onafhankelijk psychiater stelt dat vanuit het huidige beeld (vastgesteld door het PBC) en het ontbreken van enig ernstig nadeel tijdens de detentie een zorgmachtiging niet opportuun is. Mogelijke interventies van een door het PBC gediagnosticeerde stoornis betreffen medicatie of langdurig toezicht met de mogelijkheid tot afgrenzen. De onafhankelijk psychiater geeft aan dat medicatie bij dergelijke stoornissen beperkt effectief is, een oordeel dat onderschreven wordt vanuit de wetenschappelijk literatuur. Daarbij is het inzetten van medicatie als verplichte zorg in detentie nooit aan de orde geweest. De kans dat dit tijdens een opname in een FPA of GGZ instelling zal gebeuren zal vermoedelijk ook (zeer) klein zijn vanwege het ontbreken van ernstig nadeel (in de zin van agressie). […]
Het inzicht van onafhankelijk psychiater en beoogd zorgverantwoordelijke dat een zorgmachtiging in deze casus niet doelmatig zal zijn en onvoldoende zal kunnen bijdragen aan het verminderen van het delict recidiverisico, wordt door ondergetekende onderschreven. Derhalve heeft de officier van justitie besloten geen verzoek in te dienen nu niet is voldaan aan de criteria voor verplichte zorg (artikel 5:16 Wvggz).
Het hof overweegt al het voorgaande overziende het volgende.
Een wettelijke voorwaarde voor het opleggen van een terbeschikkingstelling is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel
eist. Uit de rapporten kan niet worden opgemaakt dat er een reëel, meer dan speculatief gevaar is dat de verdachte zijn bedreigingen waarmaakt door het uitoefenen van fysiek geweld tegen personen. Daarom biedt dit geen basis voor het opleggen van de maatregel.
Weliswaar benoemen de deskundigen een hoog recidiverisico voor bedreigingen zoals bewezenverklaard, maar dat vereist naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval – waarin de verdachte niet eerder is veroordeeld voor bedreigingen – niet het opleggen van de zware maatregel die terbeschikkingstelling met dwangverpleging is. Het hof is met de verdediging van oordeel dat dit niet proportioneel zou zijn. Dit leidt tot de slotsom dat geen maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal worden opgelegd.
Al het voorgaande betekent niet dat de verdachte in zijn omstandigheden geen hulp en behandeling zou behoeven. Het hof ziet daarvoor in dit geval echter geen passende mogelijkheid binnen het strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde tbs-maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. C.J. van der Wilt en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Schouten, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 november 2021.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]