II. Vergoeding van materiële schade
Verzoeker heeft verzocht een bedrag van € 53.082,65 toe te kennen wegens geleden materiële schade (inkomstenderving) ten gevolge van het voorarrest. Verzoeker stelt dat hij 29 maanden niet zijn werkzaamheden bij een gaming-ontwikkelingsplatform heeft kunnen uitoefenen doordat hij onder huisarrest stond dan wel in detentie verbleef. Hij verzoekt voor die 29 maanden een vergoeding van
€ 2.319,51 per maand, zijn gemiddelde maandsalaris. Dit komt neer op een totaalbedrag van
€ 59.535,05. Van dit totaalbedrag trekt verzoeker een bedrag van € 6.452,40 af, omdat hij de 570 dagen die hij in detentie heeft doorgebracht niet hoefde te voorzien in zijn levensonderhoud. Verzoeker heeft hierbij aansluiting gezocht bij de berekeningen van het NIBUD ter zake van energiekosten, voedingskosten en kosten voor persoonlijke verzorging in het geval van een zelfstandige huishouding, wat neerkomt op een bedrag van € 11,32 per dag.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding dient te worden toegewezen.
Het hof acht aannemelijk dat verzoeker voorafgaand aan zijn detentie inkomsten heeft genoten en dat als gevolg van die detentie sprake is van inkomstenderving. Verzoeker heeft een berekening gepresenteerd van de hoogte van de inkomstenderving, maar de onderbouwing daarvan geeft onvoldoende inzicht in de aard en de duur van zijn werkzaamheden en een eventueel dienstverband. Het hof zal die berekening daarom niet volgen. Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van de door verzoeker verzochte vergoeding ter zake van de inkomstenderving ten bedrage van € 20.000,00.
Verzoeker stelt kosten te hebben gemaakt in verband met het laten opmaken van rapportages door deskundigen, die volgens verzoeker het belang van het onderzoek hebben gediend. Daarbij wordt een vergoeding verzocht voor drie door de verdediging ingeschakelde deskundigen, namelijk dr. [naam 1], drs. [naam 2] en prof. dr. [naam 3].
Op grond van artikel 529 Sv komen de kosten van verzoeker in aanmerking voor vergoeding, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend. De vraag of de aanwending van de kosten het belang van het onderzoek heeft gediend, dient het hof te beantwoorden met inachtneming van de aard en ernst van de zaak en van alle daarbij op het spel staande belangen.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de gemaakte kosten inzake dr. [naam 1]
Op verzoek van de verdediging heeft dr. [naam 1], kinder- en jeugdpsychiater, psychotraumatherapeut en orthopedagoge, onderzoek gedaan naar de studioverhoren van de kinderen, inclusief de betreffende processen-verbaal van deze verhoren en die van de desbetreffende ouders. Volgens verzoeker vormde het door dr. [naam 1] opgestelde rapport een keerpunt in het onderzoek. Vóór het rapport leek door de officier van justitie niet te worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen. Pas na indiening van het rapport van dr. [naam 1] in 2017 heeft de rechter-commissaris besloten om deskundige drs. [naam 4] in te schakelen, waarna het onderzoek naar de juistheid van de verklaringen van de kinderen onder leiding van de rechter-commissaris werd aangevangen. Zowel tijdens de behandeling in eerste aanleg als in hoger beroep is dr. [naam 1] als deskundige gehoord. In hoger beroep is hiertoe zelfs ambtshalve besloten door het hof. Dat het hof uiteindelijk het rapport van dr. [naam 1] niet heeft meegewogen laat onverlet dat het inroepen van dr. [naam 1] als deskundige, alsmede haar rapportage, een significante materiele bijdrage heeft geleverd aan de waarheidsvinding in de strafzaak. Verzocht wordt een vergoeding ten bedrage van € 86.573,99.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten die zijn gemaakt door de verdediging voor het inschakelen van dr. [naam 1] dienen te worden afgewezen. Dr. [naam 1] mist de benodigde ervaring en deskundigheid op het gebied van de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van jonge kinderen in zedenzaken, waardoor aan het rapport geen betekenis toekomt. Dat het Openbaar Ministerie later de rechter-commissaris heeft verzocht een deskundige te benoemen doet daar niet aan af. Ten onrechte stelt verzoeker dat de benoeming van drs. [naam 4] een direct gevolg was van het door dr. [naam 1] opgestelde rapport. Het feit dat dr. [naam 1] door het hof is opgeroepen als deskundige op zitting maakt dat niet anders.
Naar het oordeel van het hof blijkt noch uit het vonnis van de rechtbank noch uit het arrest van het hof noch uit de overige inhoud van het dossier dat het rapport van de door de verdediging ingeschakelde deskundige dr. [naam 1] het belang van het onderzoek heeft gediend. Het is onvoldoende aannemelijk dat het rapport een keerpunt in het onderzoek is geweest en dat als een direct gevolg van het rapport een onderzoek is aangevangen naar de juistheid van de verklaringen van de kinderen. Dat het hof ambtshalve heeft besloten dr. [naam 1] te horen als deskundige doet daar niet aan af. Het hof heeft immers in het arrest opgemerkt – kort gezegd - dat het [naam 1] aan de juiste deskundigheid ontbreekt en dat er ook inhoudelijk kanttekeningen zijn te maken ten aanzien van het rapport, in welke omstandigheden het hof aanleiding heeft gezien het rapport niet de betrekken bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kinderen.
Onder voornoemde omstandigheden is het dan ook niet billijk de verzochte vergoeding voor het inschakelen van dr. [naam 1] als deskundige toe te kennen.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de gemaakte kosten inzake drs. [naam 2]
De verdediging heeft drs. [naam 2], forensisch psychiater, verzocht onderzoek te doen naar de vraag of bij verzoeker sprake was van een ziekelijke stoornis, meer in het bijzonder een pedoseksuele stoornis. Drs. [naam 2] heeft daartoe twee rapportages opgesteld, één in 2013 en één in 2017. Volgens verzoeker hebben de door drs. [naam 2] opgestelde rapportages een rol gespeeld bij de beoordeling van de door de raadkamer genomen beslissing op de vordering verzoeker over te brengen naar het Pieter Baarn Centrum (PBC) ter observatie en het hoger beroep tegen die beslissing. Het feit dat de rapportages van drs. [naam 2] niet door het hof aan de einduitspraak ten grondslag zijn gelegd, staat er niet aan in de weg dat de werkzaamheden van drs. [naam 2] het onderzoek gediend hebben. Immers, het was voor de strafzaak wel degelijk een belangwekkende omstandigheid dat door geen enkele deskundige een ziekelijke stoornis bij verzoeker is vastgesteld. Het enkele feit dat achteraf is gebleken dat geen aandoening is geconstateerd van de geestelijke gesteldheid van verzoeker (omdat het PBC tot dezelfde conclusie kwam) maakt niet dat de onderzoeken van drs. [naam 2] om die reden niet dienstig zouden zijn geweest voor het onderzoek. Verzocht wordt een vergoeding ten bedrage van € 2.239,29.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergoeding niet voor vergoeding in aanmerking komt, nu de rapportages niet in het belang zijn geweest van het onderzoek. Verzoeker had bovendien deze kosten kunnen voorkomen door mee te werken aan onderzoek naar zijn psychische gesteldheid door het PBC of een ambulante forensisch deskundige.
Met verzoeker is het hof van oordeel dat de door de verdediging ingeschakelde deskundige het belang van het onderzoek heeft gediend en dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding in zijn geheel toe te kennen ten bedrage van € 2.239,29.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding van de gemaakte kosten inzake prof. dr. [naam 3]
Op verzoek van de verdediging heeft prof. dr. [naam 3] gerapporteerd over de verklaringen die door de kinderen zijn afgelegd. Prof. dr. [naam 3] heeft daartoe twee rapportages opgesteld, die volgens verzoeker mede ten grondslag zijn gelegd aan het eindoordeel van het hof ten aanzien van de betrouwbaarheid van (enkele van) de verklaringen van de kinderen. Dat de rapportages van prof. dr. [naam 3] het belang van het onderzoek hebben gediend blijkt volgens verzoeker ook uit de omstandigheid dat het hof in het arrest expliciet heeft verwezen naar zijn bevindingen. Verzocht wordt een vergoeding ten bedrage van €11.966,90.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding maar ten dele voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof heeft de conclusies van prof. dr. [naam 3] enkel gevolgd ten aanzien van het eerste door hem opgestelde rapport. Ten aanzien van het tweede rapport heeft het hof in haar arrest overwogen dat de conclusies daaruit niet gevolgd worden, nu deze zijn gebaseerd op een onjuiste lezing van de stukken. Gelet hierop dient alleen een vergoeding te worden toegekend voor de kosten die zijn gemaakt in het kader van het eerste rapport dat door prof. dr. [naam 3] is opgesteld.
Met verzoeker is het hof van oordeel dat de door de verdediging ingeschakelde deskundige het belang van het onderzoek heeft gediend en dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding – met inachtneming van het bepaalde in het Besluit Tarieven in Strafzaken 2003- toe te kennen ten bedrage van € 6.974,10.
Verzoeker stelt kosten te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer. Verzoeker is bijgestaan door mr. Maoz in het kader van het door Nederland gedane uitleveringsverzoek aan [land] en door een viertal advocaten van Knoops advocaten in het kader van de strafzaak in Nederland.
Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met rechtsbijstand van mr. Maoz
Verzocht wordt een vergoeding toe te kennen ten bedrage van € 72.657,15. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat de kosten die worden gemaakt naar aanleiding van een door Nederland gedaan uitleveringsverzoek voor vergoeding in aanmerking komen, nu deze kosten in rechtstreeks verband staan met de strafzaak tegen de gewezen verdachte. Verzoeker heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 september 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8685). Verzoeker heeft ter onderbouwing declaraties van mr. Maoz aangeleverd, waarin de gemaakte uren niet nader gespecificeerd zijn. Volgens verzoeker neemt dit niet weg dat de door hem uit hoofde van artikel 530 Sv gedragen kosten kunnen worden vergoed. Uit de urenspecificatie van Knoops advocaten kan bovendien worden afgeleid hoe intensief de contacten met mr. Maoz zijn geweest. De bedragen zijn naar [land] maatstaven redelijk. Dat het voor Nederlandse begrippen om een aanzienlijk bedrag gaat behoort niet ten laste van verzoeker te komen. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat in beginsel geen bezwaar bestaat tegen vergoeding van de door mr. Maoz verleende rechtsbijstand in het kader van de uitleveringsprocedure. De gemaakte kosten van rechtsbijstand van mr. Maoz komen echter als bovenmatig voor en deze dienen daarom aanzienlijk te worden gematigd. Daarbij komt dat wegens het ontbreken van urenspecificaties de gemaakte kosten niet controleerbaar zijn. Ook valt op dat mr. Maoz al in oktober 2013 een bedrag van € 17.700,00 heeft gedeclareerd, terwijl er dan nog niets is gebeurd dat een declaratie rechtvaardigt. Waarom in januari 2017 ook nog een bedrag van ruim € 2.000,00 gedeclareerd moet worden terwijl verzoeker dan al uitgeleverd is aan Nederland is ook onduidelijk.
Het hof oordeelt als volgt.
Het is door verzoeker voldoende aannemelijk gemaakt dat hij kosten heeft moeten maken voor verleende rechtsbijstand in het kader van de uitleveringsprocedure. Door verzoeker is echter onvoldoende inzicht geboden in de verrichte werkzaamheden door het ontbreken van een urenspecificatie. Het gevraagde bedrag van € 72.657,15 komt het hof bovenmatig voor, mede gelet op de omstandigheid dat door Knoops advocaten een totaalbedrag is verzocht van € 87.777,54 voor verleende rechtsbijstand ten aanzien van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak in twee instanties vanaf het moment van de melding van de verdenking tot aan de einduitspraak. Het hof merkt daarbij op dat een uitleveringsprocedure een ander karakter heeft dan een inhoudelijke behandeling van een strafzaak. Op grond van het voorgaande acht het hof het niet billijk de door verzoeker verzochte vergoeding volledig toe te kennen. Het hof zal de gevraagde vergoeding matigen. Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een bedrag van € 20.000,00.
Ten aanzien van de verzochte kosten in verband met rechtsbijstand van Knoops advocaten
Verzoeker is gedurende 5 jaren bijgestaan door een viertal advocaten van Knoops advocaten en heeft verzocht een vergoeding toe te kennen ten bedrage van € 87.777,54. Verzoeker voert aan dat deze gevraagde vergoeding is onderbouwd door middel van specificaties die nauwkeurig inzicht bieden in de verrichte werkzaamheden. De reden dat is gekozen om met meerdere advocaten aan de zaak te werken is gelegen in de complexiteit en omvang van het dossier. Een bijkomend voordeel is dat de jongere advocaten die aan de zaak hebben meegewerkt een lager uurtarief hanteren. Door met meerdere advocaten te werken is praktisch, efficiënt en kostenbesparend gewerkt. Er is volgens verzoeker geen sprake van een declaratie die onredelijk hoog is.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte vergoeding aanzienlijk dient te worden gematigd. Het is niet helder waarom reeds in 2012 aanzienlijk wordt gedeclareerd, terwijl verzoeker toen nog niet was aangehouden en de strafzaak tegen hem nog niet was begonnen. De zaak betreft bovendien geen eenvoudige zaak, maar het is ook geen zaak van een dermate grote omvang en complexiteit dat deze – van meerdere advocaten bovendien – zoveel tijd zou vragen. De declaraties betreffen daarbij bijvoorbeeld posten zoals overleg met de werkgever van verzoeker, de pers, een procedure bij de Nationale Ombudsman. Dit zijn werkzaamheden die niet vallen onder het begrip zaak als bedoeld in artikel 530 Sv.
Naar het oordeel van het hof zijn – gelet op de samenhang tussen de daadwerkelijke behandeling van de strafzaak en de verschillende overige gedeclareerde werkzaamheden - gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de gehele verzochte vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 87.777,54.
Namens verzoeker is aangevoerd dat gelet op de omvang en complexiteit van de ingediende verzoekschriften moet worden afgeweken van de forfaitaire bedragen die worden toegekend ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure. Verzoeker heeft verzocht driemaal de forfaitaire vergoeding van € 680,00 toe te kennen, te weten een bedrag van € 2.040,00.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een verdubbeling van de forfaitaire vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure redelijk is.
Het hof zoekt ten aanzien van de vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure aansluiting bij de forfaitaire bedragen zoals genoemd in de LOVS-oriëntatiepunten. Het hof stelt voorop dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gronden van billijkheid aanwezig kunnen zijn om een hoger forfaitair bedrag toe te kennen. Van zulke uitzonderlijke omstandigheden is in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof sprake, gelet op de omvang en complexiteit van de ingediende verzoekschriften. Met de advocaat-generaal meent het hof dat een verdubbeling van de forfaitaire vergoeding redelijk is. Het hof acht dan ook gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 1.360,00.