ECLI:NL:HR:2008:BD4875

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01366/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van elektronisch toezicht bij strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 september 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1964 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing en geweldsdelicten. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.F. Korvinus. De kern van het geschil betrof de vraag of de tijd die de verdachte onder elektronisch toezicht had doorgebracht, in mindering moest worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelde dat de wet geen verplichting oplegt om deze tijd in mindering te brengen, maar dat het de rechter vrijstaat om dit mee te wegen bij de strafoplegging. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook deed. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter bij het opleggen van een tijdelijke vrijheidsstraf verplicht is om de tijd die de veroordeelde in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering te brengen, maar dat dit niet geldt voor de tijd onder elektronisch toezicht. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van elektronisch toezicht in strafzaken en de rechten van verdachten.

Uitspraak

30 september 2008
Strafkamer
Nr. S 01366/07
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 november 2006, nummer 20/002191-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Roermond van 29 mei 2006 - de verdachte ter zake van 1. "afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen", 2. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, 3. "poging tot afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen" en 4. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partijen toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof art. 27 Sr onjuist heeft toegepast doordat het Hof de dagen die de verdachte gedurende het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis (als bijzondere voorwaarde) onder elektronisch toezicht heeft doorgebracht, niet in mindering heeft gebracht op de opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
3.2.1. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities die - voor zover hier van belang - het volgende inhouden:
"T.a.v. de persoonlijke omstandigheden en de (eventuele) strafmaat
(...)
Na op 17 december 2005 in verzekering te zijn gesteld, werd cliënt op 9 februari 2006 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch geschorst. Aan deze schorsing werd ondermeer de voorwaarde van elektronisch toezicht verbonden. Dit elektronisch toezicht heeft inmiddels bijna 9 maanden geduurd. Blijkens de fax van de aan de reclassering te Utrecht verbonden [betrokkene], gedateerd 30 oktober 2006, heeft cliënt zich van begin af aan goed aan het programma gehouden. Cliënt werkt vier dagen per week bij onderhoudsbedrijf [A]. Aldus is hij in de gelegenheid om één werkdag per week voor zijn minderjarige zoon van bijna 9 maanden oud te zorgen. (...) Voorzover uw gerechtshof een of meerdere feiten wettig en overtuigend bewezen zou achten, dan ware een straf die gelijk is aan de tijd die cliënt in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in combinatie met het vervolgens aangevangen elektronisch toezicht, bepaald reëel te achten."
3.2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is;
- omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld terzake geweldsdelicten.
Het hof overweegt voorts dat, nu voor een afpersing waarbij in een woning wordt binnengedrongen en waarbij in een enkel geval op de openbare weg met een vuurwapen wordt gedreigd gelijk de onderhavige, doorgaans, in beginsel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden (per feitencomplex) als passende reactie wordt beschouwd, in deze zaak een straf als in eerste aanleg opgelegd en in hoger beroep gevorderd gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
Echter, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat weliswaar -met name door verdachtes mededaders en in veel mindere mate door verdachte zelf- geweld is gebruikt en daarmee is gedreigd, doch geen -blijvende- fysieke schade is toegebracht, ziet het hof reden de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf enigszins te matigen als hierna te melden.
Het hof heeft hierbij ook acht geslagen op verdachtes rol in het geheel, met name op de omstandigheid dat de verdachte niet een hoofdrol speelde in het geheel, maar een bijrol.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts in het bijzonder rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het strafbare feit, ad informandum vermeld op de inleidende dagvaarding, voor welk feit de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht."
3.3. Art. 27 (oud) Sr luidt:
"1. Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf beveelt de rechter, dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in verzekering, in voorlopige hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting voor klinische observatie bestemd ingevolge een bevel tot observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Indien hij dit bevel geeft terzake van een taakstraf, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden. Het vorenstaande blijft buiten toepassing voor zover die tijd reeds met toepassing van artikel 68, eerste lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering in mindering is gebracht op een andere vrijheidsstraf die de veroordeelde heeft ondergaan.
2. Bij het berekenen van de in mindering te brengen tijd geldt de eerste dag van de verzekering als een volle dag en blijft de dag waarop zij geëindigd buiten beschouwing.
3. De rechter kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van geldboete. Indien hij dit bevel geeft, bepaalt hij in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
4. De voorgaande leden van dit artikel zijn ook van toepassing in gevallen waarin, bij gelijktijdige vervolging wegens twee of meer feiten, de veroordeling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan dat waarvoor de verzekering of de voorlopige hechtenis is bevolen."
3.4. Ingevolge het eerste lid van art. 27 Sr is de rechter bij het opleggen van een tijdelijke vrijheidsstraf verplicht te bevelen dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak heeft doorgebracht in verzekering, in voorlopige hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis of een inrichting bestemd voor klinische observatie, of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering, bij de uitvoering van de vrijheidsstraf in mindering zal worden gebracht. Het middel steunt op de opvatting dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat de rechter ook verplicht is een zodanig bevel te geven ten aanzien van de tijd die de veroordeelde gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht was gesteld. Die opvatting vindt geen steun in het recht. Dat neemt niet weg dat het de rechter vrij staat bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat de veroordeelde gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht was gesteld.
3.5. Het middel faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 30 september 2008.