ECLI:NL:GHAMS:2021:341

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
200.273.903/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over arbeidsrechtelijke vorderingen en toekenning van bonus na beëindiging dienstverband

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, aangeduid als [appellant], tegen VEON LTD. De werknemer verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 435.000,- en andere vergoedingen, waaronder een pro rata bonus van € 222.229,- en een Long Term Incentive bonus. De werknemer stelt dat hij door toedoen van zijn werkgever niet heeft kunnen voldoen aan de vereisten voor de bonus. De kantonrechter heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen, met uitzondering van de pro rata bonus, die in hoger beroep opnieuw aan de orde komt. Het hof oordeelt dat de werknemer recht heeft op de pro rata bonus, omdat hij niet kan worden verweten dat hij niet aan de vereisten voldeed, gezien zijn ziekte en de vrijstelling van werkzaamheden door de werkgever. De overige vorderingen worden afgewezen, omdat het hof geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever kan vaststellen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak van het hof is op 2 februari 2021 gedaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.273.903/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7952823 EA VERZ 19-574
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 februari 2021
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.P.J.M. Verbeek te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
VEON LTD.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. van Nieuwstadt te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en VEON genoemd.
[appellant] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 11 februari 2020, onder aanvoering van twintig grieven en aanbieding van bewijs in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer, op 13 november 2019 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en alsnog VEON zal veroordelen tot:
(a) betaling van € 435.000,- aan (gevolg)schade;
(b) betaling van € 222.229,- bruto aan pro rata bonus 2019;
(c) betaling van € 1.667.500,- bruto aan Long Term Incentive bonus (hierna: LTI bonus) en € 2.320.000,- aan Transformation bonus;
(d) betaling van € 25.000,- exclusief BTW aan daadwerkelijke kosten van rechtsbijstand.
Voorts heeft [appellant] in het beroepschrift verzocht om
(e) verval en/of het terzijde stellen van de beperkende bedingen van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst, en de bedoelde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging, alles met veroordeling van VEON in de proceskosten in beide instanties, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Op 27 mei 2020 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van VEON ingekomen, ertoe strekkende [appellant] in zijn verzoeken onder (a) en (b) niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen omdat deze verzoeken met een dagvaardingsprocedure hadden moeten worden ingeleid en, voor zover [appellant] ontvankelijk wordt geacht, al zijn verzoeken integraal af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente, een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Van de zijde van [appellant] zijn op 9 oktober 2020 nog zeven nadere producties ontvangen.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2020. Bij die gelegenheid hebben de hiervoor genoemde advocaten namens partijen het woord gevoerd, beiden aan de hand van aan het hof overgelegde aantekeningen. Voorts hebben partijen vragen van het hof beantwoord. Ter zitting heeft [appellant] de in het beroepschrift geformuleerde verzoeken verminderd, in die zin dat hij de verzochte LTI bonus heeft verlaagd naar een bedrag van € 217.000,- (grief XVIII) en dat hij het verzoek om verval en/of terzijde stellen van de beperkende bedingen van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst (grief XIX) en het verzoek tot betaling van de wettelijke verhoging over de verzochte daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand heeft ingetrokken.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1. tot en met 1.4. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Over de juistheid van deze feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Wel heeft [appellant] met
de grieven I tot en met VIIIbetoogd dat deze feiten onvolledig zijn. Voor zover van belang zal het hof met deze grieven hierna rekening houden. De feiten behelzen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.2.
Op 1 oktober 2016 is [appellant] , geboren op [geboortedatum] 1975, in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) VEON in de functie van Chief Commercial Operations Officer voor 40 uur per week met een salaris van € 48.333,33 bruto per maand. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van drie jaar, tot 30 september 2019.
2.3.
In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst is voor zover van belang het volgende bepaald:
3 Term of the agreement and termination
3.1
The contract is entered into for an definite period of time, commencing onOctober 1, 2016(subsequent to the issuance of the required permits for the Netherlands) and ending onSeptember 30, 2019. (…)
3.3
Either Party can terminate the contract with delivery of notice as set forth in this Article 3.
3.4
Employer may terminate the agreement at any time for “urgent cause” as set forth in applicable Dutch labor law. Upon termination for “urgent cause” the Employer will pay salary due until the date of termination plus “Accrued Amounts” (prorated unused holiday days, holiday allowance, and pension compensation allowance if applicable).
3.5
After the probation period, Employer may terminate the agreement at any time for any reason upon giving 6 months’ notice to the Employee. Upon termination of the agreement without urgent cause, Employer will pay to the Employee 3 months’ salary plus “Accrued Amounts” (for definitions see 3.4). In addition, Employee will receive 1 month base salary per year of service withVimpelCom Ltd. or a pro rata part thereof and for the service years after 45 years of age 1.5 months per year of service or the pro rata share thereof.
3.6
After the probation period, Employee may terminate the agreement at any time for any reason upon giving 3 months’ notice. Upon termination of the agreement, the Employer will pay to the Employee all “Accrued Amounts” (for definitions see 3.4). (…)

4.Salary, Holiday Allowance, Pension compensation allowance and Bonuses

(…)

4.4
The Company operates a discretionary bonus for which the Employee may qualify if this is contractually agreed (in the Employment Agreement or Addendum thereto). The Bonus assessment year runs from 1 January to 31 December. Payment of any bonus to the Employee is in any event subject to the announcement of the group annual results by the Group CEO and the required approvals from the Compensation Committee of VimpelCom Ltd.
The Employee shall be eligible to receive a bonus of 50% of the annual base salary (including holiday allowance) of the set KPIs are achieved at a level of 100%. The bonus will be based on corporate performance and on personal goals to be set by the Company from time to time. Payment will be made for the first time after the first quarter of 2017 regarding target realisation over the year 2016. The bonus will be prorated if the employment contract is entered into during the year.
(…)
4.6
The Employee will be eligible to participate in the VimpelCom Ltd Value Growth Cash Based Long Term Incentive Plan.
The on target bonus amount for the 2016 award covering the period from January 1, 2016 up to December 31, 2018 will amount to up to 50% of his annual Base Salary, subject to Compensation Committee Approval.
As his employment agreement starts after the start date of performance period for the 2016 award, any vesting of an award will be pro-rated to reflect the period of actual employment during the relevant performance period.
The Achievement of the 2016 award will be measured and paid, if due, in July 2019.
4.7.
The Employee will be eligible to participate in the one-off ‘Transformation Bonus’ of up to 400% of the annual Base Salary (defined above) with a 3-year cliff vesting, based on the effective performance by the Employee during a pro-rata period from October 1, 2016 to December 31, 2018 (the “Transformation Bonus”), subject to attainment of KPIs set by the Chief Executive Officer of the Company and the Compensation Committee and to such other terms and conditions as may be determined by the Company and the Compensation Committee of the Company. (…)”
2.4.
Met ingang van juli 2018 is [A] , Group Chief Operating Officer (hierna: [A] ), leiding gaan geven aan het Commercial Team van [appellant] in Amsterdam. Bij brief van 31 juli 2018 heeft VEON aan [appellant] bevestigd dat hij per 16 juli 2018 dient te rapporteren aan [A] .
2.5.
In juli 2018 is VEON gestart met een reorganisatieproces van het hoofdkantoor in Amsterdam. Hiertoe is een zogenoemd Implementation Team opgericht, bestaande uit een Steering Committee, waarvan onder meer [A] en [B] , Group Chief People Officer (hierna: [B] ), deel uitmaakten, een Project Leadership en een team van Functional Leads, waarvan [appellant] als vertegenwoordiger van zijn Commercial Team in Amsterdam deel uitmaakte.
2.6.
In een e-mail van 19 september 2018 heeft [appellant] aan [A] bericht dat hij het niet eens is met het toegestuurde gewijzigde finale ontwerp voor het Commercial Team, waarbij de Consumer Officer positie komt te vervallen, en dat hij daarover ten onrechte niet is geraadpleegd. Op diezelfde dag heeft [appellant] aan [B] zijn bezwaren geuit over het gedrag en de agressieve benadering van [A] en diens gebrekkige communicatie.
2.7.
Op 27 september 2018 en 8 oktober 2018 heeft [appellant] een gesprek gehad met [B] over het reorganisatieproces en het gedrag van [A] en vervolgens op 1 oktober 2018 met [C] , Group Chief Executive Officer (hierna: [C] ). Nadien hebben partijen in meerdere e-mails contact gehad over deze bezwaren/klachten van [appellant] .
2.8.
Op 15 oktober 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden met onder meer [appellant] en [A] , waarin [appellant] opnieuw zijn bezwaren over het finale ontwerp voor het Commercial Team en over het reorganisatieproces heeft geuit. Bij e-mail van diezelfde dag heeft [A] [appellant] laten weten dat hij niet langer (Co-)Functional Lead is omdat hij de reorganisatie voor het Commercial Team niet steunt:
“ […] , I have decided to pass the responsibility for the work on the design for commercial to [D] and [E] . (…)”
2.9.
Bij brief van 5 november 2018 heeft de advocaat van [appellant] VEON aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van het gedrag van [A] , het reorganisatieproces, de wijze waarop het ontwerp voor het Commercial Team tot stand is gekomen en het feit dat [appellant] daarbij is gepasseerd. In reactie daarop is namens VEON per e-mail aangegeven dat zij de aantijgingen niet herkent, en is [appellant] gewezen op de mogelijkheid om via de VEON SpeakUp Line een klacht in te dienen.
2.10.
Op 12 november 2018 heeft [appellant] zich ziek gemeld.
2.11.
In november 2018 heeft [appellant] via de VEON SpeakUp Line een klacht ingediend over [A] . Op 19 januari 2019 is namens VEON aan [appellant] bericht dat zijn klacht ongegrond is en dat er geen verdere maatregelen zullen worden genomen.
2.12.
VEON is op 7 januari 2019 met de ondernemingsraad een sociaal plan overeengekomen voor de reorganisatie van het hoofdkantoor van VEON in Amsterdam (hierna: het sociaal plan). In het sociaal plan staat, voor zover van belang:
7.2.1. Severance PaymentThe Employee is entitled to the contractual severance arrangements as included in his or her individual employment agreement (“Severance Payment”).
Subject to the Employee signing a Settlement Agreement with the Employer within the period open for acceptance, the Employee will, in addition to the Severance Payment, be entitled to compensation amounting to three (3) gross Monthly Salaries (“Incentive Payment”). (…) Any and all remaining or other claims whatsoever that the Employee may have for a redundancy and/or severance payment on the basis of the employment agreement or any other contractual (or other) scheme or statutory provision, including the transition payment (“transitievergoeding”) will be deemed by the Employer to have been paid off as a result of making the Severance Payment.”
2.13.
In een probleemanalyse van 25 januari 2019 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat sprake is van een werkgerelateerd conflict en daarnaast van een ziekte/gebrek. [appellant] is volledig arbeidsongeschikt geacht en geadviseerd is een mediationtraject te starten om de werkgerelateerde problemen op te lossen en om de medische behandeling voor zijn lichamelijke klachten voort te zetten.
2.14.
In maart 2019 zijn partijen een mediationtraject gestart. Na enkele gesprekken heeft de mediator geconcludeerd dat mediation geen toegevoegde waarde heeft.
2.15.
Bij brief van 12 maart 2019 heeft [B] namens VEON aan [appellant] meegedeeld dat zijn functie van Chief Commercial Operations Officer per 1 februari 2019 boventallig is geworden. Daarbij is [appellant] meegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wordt verlengd na 30 september 2019 en van rechtswege eindigt per 1 oktober 2019. [appellant] is gelijktijdig met ingang van 1 februari 2019 met doorbetaling van loon vrijgesteld voor de resterende duur van zijn arbeidsovereenkomst.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg – samengevat weergegeven – verzocht VEON te veroordelen tot betaling van:
( a) een vergoeding van € 435.000,- en € 290.000,- bruto;
( b) een pro rata bonus 2019 van € 222.229,- bruto;
( c) een LTI en Transformation bonus van (samen) € 1.667,500,- bruto;
( d) de daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand van € 25.000,- netto;
( e) een transitievergoeding van € 48.333,33 bruto;
en voorts:
te besluiten tot verval en/of het terzijde stellen van de beperkende bedingen van artikel 11 van de arbeidsovereenkomst,
alles met veroordeling van VEON in de proceskosten.
3.2.
VEON heeft verweer gevoerd en primair verzocht [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Subsidiair heeft zij geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellant] , alles met veroordeling van [appellant] in de proceskosten waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verweer van VEON dat de procedure op een onjuiste wijze is ingeleid verworpen, omdat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat de vordering van [appellant] is gebaseerd op artikel 7:673 lid 9 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De kantonrechter heeft vervolgens de vorderingen van [appellant] afgewezen (voor wat betreft de transitievergoeding omdat VEON had toegezegd deze te zullen betalen en deze op het moment van geven van de beschikking nog niet opeisbaar was) en hem veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met de grieven IX tot en met XX op.
Vergoeding van € 435.000,--
3.5.
De
grieven IX tot en met XVIstrekken tot het alsnog toekennen van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:673 lid 9 BW, althans tot schadevergoeding op grond van de artikelen 7:658 en/of 7:611 BW, althans - zo begrijpt het hof - tot een veroordeling om de artikelen 3.5 van de arbeidsovereenkomst en 7.2.1 van het sociaal plan na te komen. Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
3.6.
Voor zover [appellant] zijn aanspraak heeft gebaseerd op de billijke vergoeding ex artikel 7:673 lid 9 BW wordt het volgende overwogen. [appellant] stelt dat het niet voortzetten van de arbeidsrelatie het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van VEON. [appellant] stelt schade te hebben geleden bestaande uit een bedrag ter grootte van de contractuele vertrekvergoeding van € 290.000,- op basis van artikel 3.5. van de arbeidsovereenkomst en een bedrag ter grootte van de aanvullende vertrekvergoeding van € 145.000,- op basis van artikel 7.2.1. van het sociaal plan. Het ernstig verwijtbaar handelen van VEON bestaat volgens [appellant] - samengevat - uit: (1) de stelselmatige ondermijning van (het functioneren van) [appellant] , het niet bieden van een veilige werkomgeving door het pestgedrag van [A] goed te keuren althans niet te corrigeren (waardoor hij zich ziek heeft moeten melden en is gebleven) en het niet nakomen van toezeggingen over de door hem gestarte klachtenprocedure; (2) het niet op dezelfde wijze behandelen van [appellant] als de overige boventallige werknemers; en (3) het aanwenden van een valse beëindigingsreden om [appellant] zijn vergoedingen op grond van artikel 3.5. van de arbeidsovereenkomst en artikel 7.2.1 van het sociaal plan te onthouden (einde van rechtswege in plaats van het verval van zijn functie).
3.7.
Het hof is in de eerste plaats van oordeel dat het op grond van artikel 7:673 lid 9 BW vereiste oorzakelijk verband tussen enerzijds het gestelde verwijtbaar handelen van de werkgever en anderzijds het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst na het einde van rechtswege ontbreekt. Dit niet voortzetten is immers primair het gevolg van de boventalligheid van de functie van [appellant] . Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep staat dit verval van functie in het kader van de reorganisatie van het hoofdkantoor genoegzaam vast. Dit was al in 2018 bekend en [appellant] heeft noch in eerste aanleg noch in hoger beroep betwist dat van een daadwerkelijke reorganisatie of boventalligheid sprake was. Hoewel het onderzoek en de handelwijze van VEON naar aanleiding van de bezwaren en klachten van [appellant] over het gedrag van [A] en over het reorganisatieproces wellicht op onderdelen niet voortvarend, adequaat en zorgvuldig waren, zoals [appellant] stelt, kan niet worden gezegd dat dit ernstig verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 7:673 lid 9 BW oplevert. De grieven voor zover gericht tegen de afwijzing van de billijke vergoeding, falen derhalve.
3.8.
Voor zover de vorderingen van [appellant] zijn gebaseerd op de artikelen 7:658 en/of 7:611 BW is vereist dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd in oorzakelijk verband staat met de gestelde schending van de zorgplicht ex artikel 7:658 BW en/of schending van de verplichtingen op grond van goed werkgeverschap. [appellant] heeft in dit verband (volstrekt) onvoldoende gesteld. Voor zover de schade bestaat uit inkomensderving ontbreekt het vereiste causaal verband reeds vanwege het feit dat het verlies van inkomen voortvloeit uit het feit dat het dienstverband van rechtswege eindigde. Daarbij komt dat [appellant] niet voldoende heeft onderbouwd dat VEON is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 BW en/of dat zij een (andere) arbeidsrechtelijke verplichting als goed werkgever heeft geschonden als bedoeld in artikel 7:611 BW. De enkele stelling van [appellant] dat VEON niet heeft gezorgd voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden, is daartoe te vaag en ongemotiveerd. Uit de stukken blijkt dat [appellant] in september, oktober en november 2018 meerdere malen zijn ongenoegen heeft geuit over het gedrag van [A] , het reorganisatieproces, het feit dat hij bij dit proces werd gepasseerd en de wijze waarop het ontwerp voor de afdeling Commercial tot stand is gekomen. VEON heeft daarover in meerdere e-mails en tijdens verschillende gesprekken met [appellant] gecommuniceerd. VEON heeft evenwel steeds aangegeven de aantijgingen niet te herkennen en heeft hem meermaals gewezen op de mogelijkheid een formele klacht in te dienen. In november 2018 heeft [appellant] dit gedaan en is VEON een onderzoek gestart. Het onderzoeksteam heeft op basis van de door [appellant] aangeleverde stukken en een interview met hem geconcludeerd dat van pesterijen of intimidatie door [A] geen sprake was en dat zijn acties tijdens het reorganisatieproces ook niet ongewoon waren (zo blijkt uit de e-mail van 6 februari 2019 van [B] ). Niet gebleken is dat dit onderzoek en de handelwijze van VEON naar aanleiding van de bezwaren/klachten van [appellant] onzorgvuldig en/of onvolledig waren. Dat VEON [appellant] vervolgens heeft willen straffen voor het uiten van die bezwaren/klachten door hem anders te behandelen dan andere boventallige werknemers en door een valse beëindigingsreden aan te wenden om hem vergoedingen te onthouden, is evenmin gebleken. Het stond VEON vrij om de arbeidsovereenkomst met [appellant] van rechtswege te laten eindigen vanwege het verval van zijn functie in plaats van de arbeidsovereenkomst tussentijds, al dan niet met een vaststellingsovereenkomst, te beëindigen. Dat [appellant] hierdoor niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vertrekvergoedingen op grond van artikel 3.5. van de arbeidsovereenkomst en artikel 7.2.1. van het sociaal plan, maakt niet dat VEON hierdoor in strijd met een zorgplicht of enige arbeidsrechtelijke verplichting heeft gehandeld.
3.9.
[appellant] lijkt – tot slot – zijn vordering mede te baseren op
nakomingvan artikel 3.5 van de arbeidsovereenkomst en artikel 7.2.1 van het sociaal plan. Beide artikelen zien op de situatie dat sprake is van beëindiging van het dienstverband, anders dan het einde van rechtswege door het verstrijken van een overeengekomen termijn. [appellant] heeft geen recht op de in deze artikelen opgenomen vertrekvergoedingen omdat zijn arbeidsovereenkomst niet (tussentijds) is beëindigd als bedoeld in artikel 3.5 van de arbeidsovereenkomst en ook niet is beëindigd door een tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7.2.1. van het sociaal plan.
3.10.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven IX tot en met XVI falen.
Bonussen
3.11.
Met de
grieven XVII en XVIIIbestrijdt [appellant] het oordeel van de kantonrechter dat de bonusvorderingen over 2019 en de jaren daarvoor niet toewijsbaar zijn. [appellant] maakt op grond van de artikelen 4.4, 4.6 en 4.7 van de arbeidsovereenkomst aanspraak op uitbetaling van de pro rata bonus 2019 van € 222.229,-, een LTI bonus van € 217.000,- en een Transformation bonus van € 2.320.000,-.
3.12.
Met betrekking tot de verzochte pro rata bonus 2019 wordt als volgt overwogen. Vanaf januari 2019 was [appellant] nog ziek en per februari 2019 is hij door VEON vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden vanwege het verval van zijn functie. Als gevolg daarvan heeft [appellant] in 2019 feitelijk niet meer gewerkt bij VEON. Volgens VEON is zij daarom over 2019 geen bonus verschuldigd, nu [appellant] niet conform de artikelen 4.4. en 4.6 van de APB Bonus regeling tijdens dit financiële jaar ten minste drie maanden heeft gewerkt. Het hof volgt dit standpunt van VEON niet. Volgens vaste jurisprudentie komt een schorsing of non-actiefstelling op grond van artikel 7:628 lid 1 BW in beginsel voor rekening van VEON als werkgever (zie ECLI:NL:HR:2001:AD4913 en ECLI:NL:HR:2003:AF3057). Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die rechtvaardigen dat in dit geval zou moeten worden afgeweken van deze hoofdregel. Dit geldt te meer nu [appellant] VEON op 8 maart 2019 per e-mail had laten weten weer aan de slag te willen gaan en ook de Arbo-arts aan VEON had bericht dat [appellant] zijn werkzaamheden weer gedeeltelijk kon hervatten. Dat [appellant] in de periode voorafgaande aan de vrijstelling voor het verrichten van zijn werkzaamheden wegens ziekte niet heeft gewerkt, maakt dat niet anders. Tegen deze achtergrond kan aan [appellant] niet worden tegengeworpen dat hij in 2019 niet voldeed aan de eis zoals neergelegd in de artikelen 4.4 en 4.6 van de APB Bonusregeling, en heeft hij, anders dan door VEON is betoogd, wel aanspraak op betaling van deze bonus. [appellant] heeft de berekening van de verzochte pro rata bonus 2019 van € 222.229,- bruto gebaseerd op de aan hem betaalde bonus over het jaar 2018. Nu VEON de hoogte van dit bedrag niet heeft betwist, is laatstgenoemd bedrag toewijsbaar. Dit betekent dat de grieven XVII en XVIII in zoverre doel treffen. VEON zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellant] van de verzochte pro rata bonus 2019.
3.13.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd, gelet op de gemotiveerde betwisting ervan door VEON, dat hij recht heeft op betaling van € 217.000,- aan LTI bonus en € 2.320.000,- aan Transformation bonus. VEON heeft toegelicht dat (pro rata) uitbetaling van deze bonussen slechts plaatsvindt als de Compensation Committee heeft bepaald dat de relevante performance targets zijn behaald en er uitbetalingen zullen plaatsvinden. Bij brieven van 31 oktober 2019 en 26 mei 2020 heeft VEON evenwel aan [appellant] meegedeeld dat die targets en/of financiële criteria volgens de Compensation Committee niet zijn behaald, zodat deze bonussen niet worden uitbetaald. Ter zitting heeft VEON nog toegelicht dat deze bonussen om diezelfde reden aan geen enkele werknemer binnen VEON zijn toegekend (hetgeen niet door [appellant] is betwist). Dat [appellant] desondanks en in afwijking van andere VEON werknemers wel recht zou hebben op deze bonussen, is door hem niet voldoende onderbouwd. In zoverre slagen de grieven XVII en XVIII niet.
3.14.
De verzochte wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zijn niet weersproken en zullen over het toe te wijzen bedrag aan (pro rata) bonus 2019 worden toegewezen.
Proces- en advocaatkosten
3.15.
Met
grief XXkomt [appellant] op tegen de beslissing van de kantonrechter om hem als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen. [appellant] maakt in hoger beroep aanspraak op een bedrag van € 25.000,- aan daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand.
3.16.
Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten (in afwijking van het liquidatietarief) is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (vgl. HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht tot toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (ECLI:NL:HR:2017:2360 en ECLI:NL:HR:2017:2366). Nu gesteld noch gebleken is dat een van deze situaties zich voordoet, ziet het hof geen aanleiding voor een integrale vergoeding van advocaatkosten. Bovendien heeft [appellant] verzuimd de verzochte advocaatkosten te onderbouwen met relevante stukken. Het verzoek om vergoeding van € 25.000,- is daarom niet toewijsbaar.
3.17.
In het feit dat partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. In zoverre treft grief XX doel.
Slotsom
3.18.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij het verzoek van [appellant] om betaling van een pro rata bonus 2019 is afgewezen en [appellant] in de proceskosten is veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van [appellant] tot toekenning van een pro rata bonus 2019 is afgewezen en [appellant] in de proceskosten is veroordeeld;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt VEON tot betaling aan [appellant] van een pro rata bonus 2019 van € 222.229,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 20% en de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de dag van de verschuldigdheid tot aan de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
verklaart bovenstaande betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, T.S. Pieters en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021.