Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.de maatschap [Y] MAKELAARS,
[geïntimeerde sub 2], zowel handelend voor zichzelf als in zijn hoedanigheid
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
no cure no payeen courtage verschuldigd was van 15% over het bedrag van de jaarhuur indien [X BV] voor het pand een nieuwe huurovereenkomst zou aangaan.
prospects’) zij op dat moment had voor het pand, met een korte beoordeling van hun kandidatuur (zie hiervoor onder 3.15). Op
assetis van [X BV] , zodat daarom de aandeelhouders zouden moeten besluiten over de toekomst ervan en dat bij eerdere bemiddeling door [geïntimeerden] goedkeuring daarvan door de aandeelhouders van [X BV] niet aan de orde is geweest. Bovendien is niet (voldoende gemotiveerd) door [X BV] aangevoerd dat [directeur X BV] namens [X BV] op grond van de statuten zonder instemming van de aandeelhouders niet een bemiddelingsovereenkomst met [geïntimeerden] mocht aangaan, nog daargelaten of [X BV] daarop een beroep kan doen, aangezien [directeur X BV] als enige haar kan vertegenwoordigen.
no cure no pay) met zich brengt – anders dan bijvoorbeeld bij een opdracht waarbij het resultaat evenredig met het verstrijken van de tijd wordt gerealiseerd – dat resultaat voor de opdrachtgever in wezen pas ontstaat bij het aangaan van een huur- (of koop-) overeenkomst. Dat de bijzondere aard van de
no cure no pay-afspraak in een overeenkomst als de onderhavige met zich zou brengen dat, zoals [X BV] betoogt, in de vergoeding is ingecalculeerd dat sommige bemiddelingen wel en andere niet tot succes leiden maakt dit niet anders nu, ook als die stelling juist is, het feit dat [geïntimeerden] in dit geval geen succes behaalde het zekere gevolg was van de aan [X BV] toe te rekenen voortijdige opzegging van de overeenkomst. In dit geval kan dan ook niet beslissend zijn of [geïntimeerden] naar verwachting uiteindelijk al of niet succes zou hebben geboekt, omdat [X BV] door deze opzegging de realisatie van succes definitief onmogelijk maakte. Dit zou slechts anders zijn indien [X BV] aannemelijk zou maken dat [geïntimeerden] , ook indien die opzegging niet had plaatsgevonden, er in de toen geldende omstandigheden niet in zou zijn geslaagd het pand (op acceptabele voorwaarden) te verhuren. [X BV] heeft echter niet, althans niet voldoende gemotiveerd, gesteld dat daarvan sprake is. Het hof acht dat overigens ook niet aannemelijk, gelet op de bekendheid met de retailmarkt van [geïntimeerden] en op het feit dat [X BV] na de opzegging in zee ging met een andere makelaar die, met instemming van [X BV] , uitging van een vraagprijs van een jaarhuur (na renovatie) van € 2.000.000.
‘prospects’) had geïdentificeerd, waaronder Zara en Adidas; laatstgenoemde zou toen een huur van maximaal € 1.000.000 willen betalen. Op 6 april 2017 rapporteerde [geïntimeerden] , kennelijk na contacten met die kandidaat-huurders, dat van Adidas een eerste aanbod te verwachten was van € 1.450.000, en een finaal bod van € 1.500.000 of € 1.550.000 en dat ook Zara met een bod zou komen. Na de opzegging is [X BV] in zee gegaan met een andere makelaar, die in december 2017 een brochure heeft uitgebracht waarin als vraagprijs werd uitgegaan van een jaarhuur (na renovatie) van € 2.000.000.
no cure no pay) met zich brengt dat dit in sommige gevallen snel tot succes leidt maar in andere gevallen pas na veel en langdurige inspanningen van de makelaar.