ECLI:NL:GHAMS:2021:2747

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
19/01369
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en vertegenwoordigingsbevoegdheid in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning aan de [A-straat] te [Z]. De heffingsambtenaar had de waarde voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 1.403.000, wat door de belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben van Previcus Vastgoed, werd betwist. Na een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland op 1 augustus 2019, waarin het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 januari 2021 werd het geschil voornamelijk gevoerd over de vraag of de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en of de gemachtigde [Q] de belanghebbende op de zitting mocht vertegenwoordigen. Het Hof oordeelde dat de rechtbank de volmacht van [Q] ontoereikend had bevonden, omdat deze niet in dienst was van Previcus en dus niet onder het recht van substitutie viel. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de WOZ-waarde van de woning verlaagd moest worden tot € 1.365.000, en dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van de belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 2.388,52. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, evenals de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

24 augustus 2021
kenmerk 19/01369
uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: G. Gieben (Previcus Vastgoed te Boxmeer)
tegen de uitspraak van 1 augustus 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/3934 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken met dagtekening 28 februari 2018 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2018 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 1.403.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2018 bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018 de vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 1 augustus 2019 – verzonden op 7 augustus 2019 – het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 18 september 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 26 januari 2021 een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgesteld dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Het Hof vermeldt in deze uitspraak voor zover het de woning betreft geen feiten, nu partijen ter zitting bij het Hof overeenstemming hebben bereikt over de waarde van de woning (zie hierna onder 4).
2.2.
Tot de in eerste aanleg overgelegde stukken behoort een schriftelijke volmacht. Deze volmacht bevat – voor zover hier van belang – de volgende tekst:

Volmacht
Ondergetekende: [belanghebbende]
(…)
Verleent hierbij volmacht aan:
Mevrouw G. Gieben van Previcus BV, kantoorhoudende te (…) Boxmeer, om hem/haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en).
Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
 Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
(…)
  • Het bijwonen van uw (hoor-)zitting en daarbij namens u het woord voeren
  • Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat betekent dat ook de collega’s van mevrouw G. Gieben namens u mogen optreden.
(…)
Door dit document te tekenen geeft u aan kennis te hebben genomen van de algemene voorwaarden zoals vermeld op https://www.previcus.nl/algemene-voorwaarden/ en daarmee akkoord te gaan.”
De volmacht is met datum 10 maart 2018 ondertekend door belanghebbende.
2.3.
In de op de website van Previcus vermelde algemene voorwaarden is onder andere het volgende bepaald:
“Artikel 2 Toepasselijkheid
1. Deze algemene voorwaarden zullen uitdrukkelijk van toepassing zijn op opdrachten, aanvullende opdrachten en vervolgopdrachten van opdrachtgevers / cliënten, behoudens indien en voor zover Previcus Vastgoed met een opdrachtgever/cliënt schriftelijk uitdrukkelijk anders overeenkomt.
(…)
Artikel 4 Opdrachten
(…) 2. Iedere opdracht wordt geacht uitsluitend te zijn verstrekt aan en te zijn aanvaard door Previcus Vastgoed.
3. Bij de uitoefening van een opdracht van een cliënt/opdrachtgever is Previcus Vastgoed gerechtigd om derden in te schakelen. Hierover zal tevoren zoveel mogelijk met opdrachtgever/cliënt worden overlegd. (…).”
2.4.
In het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank is onder meer het volgende vermeld (hierin is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Namens eiser is verschenen [Q]. (…) De door [Q] overgelegde volmachten zijn aan dit proces-verbaal gehecht.
In antwoord op de vragen van de rechtbank verklaart [Q]:
Ik ben ingehuurd door Previcus. Ik werk zelf niet bij Previcus. Ik werk bij [naam] B.V. Ik leg een volmacht over van de gemachtigde van eiser. Hierin staat vermeld dat ik namens G. Gieben mag optreden voor eiser.
U zegt mij dat het recht van substitutie zoals verwoord in de volmacht van eiser aan G. Gieben slechts ziet op medewerkers van Previcus. Volgens u mag ik niet namens eiser het woord voeren op de zitting.
Volgens mij heeft eiser G. Gieben gemachtigd om alle noodzakelijke stappen te nemen. Zij machtigt mij om namens haar het woord te voeren. Ik ben niet in loondienst bij Previcus maar tree[d] wel op als collega.
U zegt mij dat ik niet namens eiser mag optreden. Omdat belastingzaken achter gesloten deuren worden behandeld verzoekt u mij de zaal te verlaten.”
2.5.
Aan het proces-verbaal van de rechtbank zijn geen afschriften van (een) volmacht(en) gehecht; ook het door de rechtbank aan het Hof toegezonden procesdossier bevat niet dergelijke afschriften. In het procesdossier van een andere door de rechtbank op 27 maart 2019 ter zitting behandelde zaak, waarin eveneens [Q] ter zitting is verschenen (kenmerk rechtbank: HAA 18/3963, kenmerk Hof: 19/01371), is aan het proces-verbaal van de zitting wel een afschrift gehecht van een ter zitting aan de rechtbank overgelegde volmacht. Deze volmacht vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ondergetekende:
Naam: G. Gieben
(…)
Handelend als gevolmachtigde van:
[de belanghebbende in de zaak met kenmerk HAA 18/3963]
(…)
Machtigt hierbij:
Naam: [Q]
(…)
Om haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordig[en] in alle aangelegenheden aangaande
de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking. Deze volmacht houdt
onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, (…) daartegen bezwaar of beroep in te
dienen, (…) waaronder mede begrepen (…) hoger beroep of cassatie alsmede namens
volmachtgever het woord te voeren bij de behandeling ter zitting (…) en voorts al dat gene te
doen wat de gevolmachtigde in het belang van volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk
achtende volmachtgever zelftegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen. Dit alles
met het recht van substitutie.”
2.6.
Tijdens de zitting in hoger beroep is namens partijen onder meer het volgende verklaard:
Door de gemachtigde:
“Ik meen dat de rechtbank de volmacht van 10 maart 2018 voor wat betreft [Q] ontoereikend vond. Het Hof deelt mij mee dat in deze zaak de volmacht waaraan in het proces-verbaal wordt gerefereerd in het procesdossier ontbreekt, dat het Hof voorafgaand aan deze zitting navraag heeft gedaan bij de rechtbank en dat de rechtbank niet over een dergelijke volmacht beschikt. Ik heb vorenbedoelde volmacht ook niet in het dossier. Ik heb navraag gedaan bij [Q]. Ik heb van hem begrepen dat hij ook in deze zaak een volmacht ter zitting heeft overgelegd, die gelijkluidend is aan de volmacht zoals overgelegd in de op dezelfde dag bij de rechtbank behandelde zaak, met kenmerk HAA 18/3963 [
kenmerk Hof: 19/01371], behalve dan de naam van de volmachtgever. Het Hof kan voor dit punt ervan uitgaan dat in deze zaak een soortgelijke volmacht of doormachtiging is overgelegd.”
Namens de heffingsambtenaar:
“Ik heb begrepen dat het bij de rechtbank Noord-Holland als volgt is gegaan: op 27 maart 2019 stond een aantal zaken op zitting gepland waarin G. Gieben door de belanghebbende was gemachtigd. Ter zitting verscheen echter [Q]. De eerste zaak van die dag waarin dat speelde was de zaak met kenmerk HAA 18/3937 [
kenmerk Hof: 19/01368]. De rechter vond de volmacht die zich in dat dossier bevond ontoereikend, waarop [Q] is weggestuurd. [Q] heeft vervolgens contact opgenomen met G. Gieben. Daarop zijn op dezelfde dag diverse volmachten per fax aan de rechtbank verzonden. Maar ook deze volmachten vond de rechter ontoereikend.
Stel dat het Hof de rechtbank niet volgt in haar oordeel dat [Q] belanghebbende niet op zitting kan vertegenwoordigen vanwege het ontbreken van een toereikende volmacht, dan verzoek ik het Hof om de gemeente Bloemendaal niet in de proceskosten voor het hoger beroep te veroordelen, maar de Staat. Het is namelijk aan de rechtbank te wijten dat het hier verkeerd is gegaan, en niet aan de gemeente Bloemendaal.”
Door de taxateur van de heffingsambtenaar:
“Ik was aanwezig op de zitting bij de rechtbank. Het is min of meer gegaan zoals mr. Bruijn verklaart. Steeds bleek de volmacht niet juist, ook nadat [Q] hierover contact had opgenomen met G. Gieben. Het is een tijd geleden, dus echt duidelijke herinneringen heb ik er niet meer van.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2017 niet te hoog is vastgesteld.
3.2.
Voorts klaagt belanghebbende in hoger beroep over het door de rechtbank niet toestaan van [Q] om belanghebbende op de zitting te vertegenwoordigen omdat – naar het oordeel van de rechtbank – de volmacht daartoe ontoereikend was.

4.Beoordeling van het geschil

WOZ-waarde
4.1.
Partijen hebben ter zitting in hoger beroep gezamenlijk het standpunt ingenomen dat de vastgestelde waarde van de woning dient te worden verlaagd tot € 1.365.000. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Volmacht
4.2.
De rechtbank heeft [Q] niet toegestaan belanghebbende op zitting te vertegenwoordigen. De rechtbank heeft daartoe als volgt overwogen en beslist:
“De zaak is behandeld op de zitting van 27 maart 2019. De door eisers gemachtigde verstrekte volmacht aan [Q] om haar ter zitting te vertegenwoordigen is onbevoegd verleend omdat eisers volmacht aan zijn gemachtigde niet zo ver strekt. Eiser heeft G. Gieben gemachtigd en het recht van substitutie beperkt tot de collega’s van G. Gieben. Ter zitting is vastgesteld dat [Q] niet werkt in het bedrijf van G. Gieben en dus geen collega in de zin van de volmacht is. Gelet hierop is het [Q] niet toegestaan om namens eiser het woord te voeren en is hem verzocht de zittingzaal te verlaten. Eiser is niet verschenen.”
4.3.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank [Q] ten onrechte niet heeft toegestaan om hem op de zitting te vertegenwoordigen. Het door hem aan de gemachtigde (G. Gieben) verleende recht van substitutie (zie de onder 2.2 vermelde volmacht) omvat namelijk de collega’s van Gieben. Onder dit begrip dienen ook bij een ander bedrijf werkzame personen te worden verstaan – zoals [Q] – die hetzelfde vak uitoefenen als de gemachtigde. Reeds op die grond was [Q] bevoegd om hem tijdens de zitting te vertegenwoordigen, zo stelt belanghebbende. Bovendien wordt in de door hem ondertekende volmacht verwezen naar de algemene voorwaarden van Previcus Vastgoed (hierna: Previcus). Uit artikel 4, derde lid, van de algemene voorwaarden (zie 2.3) volgt dat Previcus gerechtigd is om bij de uitvoering van een opdracht derden in te schakelen. Het inschakelen van [Q] om hem op de zitting bij de rechtbank te vertegenwoordigen kan hieronder worden geschaard, zodat ook om die reden [Q] bevoegd was, aldus belanghebbende. Aangezien hij door de weigering van [Q] als zijn vertegenwoordiger ter zitting in zijn procesbelang is geschaad, verzoekt belanghebbende om hem reeds op die grond (los van het oordeel over het inhoudelijke geschil) een vergoeding toe te kennen voor zijn proceskosten in hoger beroep.
4.4.
De heffingsambtenaar heeft deze standpunten van belanghebbende betwist. Naar zijn mening heeft de rechtbank een juiste beslissing gegeven. Indien het Hof van oordeel is dat de rechtbank [Q] ten onrechte niet heeft toegestaan om belanghebbende ter zitting te vertegenwoordigen en dat reeds om die reden een vergoeding dient te worden toegekend van de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep, heeft de heffingsambtenaar het Hof verzocht niet hem, maar de Staat daartoe te veroordelen.
4.5.
Het Hof oordeelt als volgt over de onder 4.3 en 4.4 vermelde standpunten en verzoeken. Zoals hiervoor is overwogen, hebben partijen tijdens de zitting in hoger beroep gezamenlijk het standpunt ingenomen dat de vastgestelde waarde van de woning dient te worden verlaagd. Om die reden treft het hoger beroep van belanghebbende doel en dient aan hem op de voet van artikel 8:75 juncto artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) een vergoeding te worden toegekend voor zijn (proces)kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep. Aan het verzoek van de heffingsambtenaar (zie onder 4.4 laatste volzin) gaat het Hof voorbij, reeds op de grond dat de Awb noch de jurisprudentie in gevallen als het onderhavige de mogelijkheid biedt om de Staat te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep.
4.6.
Overigens is het Hof van oordeel dat de rechtbank [Q] wegens het ontbreken van een rechtsgeldige volmacht terecht ter zitting heeft geweigerd als procesvertegenwoordiger van belanghebbende en dat de beslissing van de rechtbank om vervolgens het onderzoek te sluiten geen reden is om (reeds op die grond, los van de beslissing over het inhoudelijke geschil) een vergoeding toe te kennen van de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het Hof naar zijn uitspraak in de zaak met kenmerk 19/01368 (een afschrift van deze [ECLI:NL:GHAMS:2021:2745] is aan de onderhavige uitspraak gehecht), waarin met betrekking tot de vertegenwoordigingsbevoegheid van [Q] hetzelfde geschilpunt aan de orde is met betrekking tot een inhoudelijk gelijkluidende volmacht.
4.7.
Het Hof voegt daar specifiek voor de onderhavige zaak nog aan toe dat de omstandigheid dat ervan kan worden uitgegaan dat [Q], zoals in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank is vermeld, ter zitting de onder 2.5 vermelde volmacht heeft overgelegd waarin hij door Gieben is gemachtigd om namens haar belanghebbende ter zitting te vertegenwoordigen, niet tot een ander oordeel leidt. Zoals in de uitspraak met kenmerk 19/01368 is overwogen, is het in de volmacht opgenomen recht van substitutie beperkt tot de collega’s van Gieben, zodat Gieben niet bevoegd was om [Q] te machtigen belanghebbende ter zitting bij de rechtbank te vertegenwoordigen. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende zelf [Q] daartoe heeft gemachtigd.
Slotsom
4.8.
Het hoger beroep is gegrond, aangezien de waarde van de woning wordt verlaagd en de bestreden uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Eveneens dient de uitspraak van de rechtbank te worden vernietigd.

5.Kosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding om de heffingsambtenaar op de voet van artikel 8:75 in verbinding met artikel 8:108 Awb te veroordelen in de (proces)kosten van belanghebbende.
5.2.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn in de eerste plaats de in artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) vermelde kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief vast op in totaal € 2.132 (bezwaarfase: 1 punt bezwaarschrift + 1 punt voor hoorzitting x € 265 x 1 (wegingsfactor); beroepsfase: 1 punt (beroepschrift) x € 534 x 1 (wegingsfactor); hoger beroepsfase: 1 punt hoger beroepschrift + 1 punt verschijnen ter zitting x 534 x 1 (wegingsfactor)).
5.3.
Voorts komen de in artikel 1, aanhef en onderdeel b van Besluit vermelde kosten van het door de taxateur opgestelde taxatierapport voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding voor het opstellen van het rapport bedraagt € 256,52 (4 x € 53 excl. BTW (voor inpandige woningtaxatie) x 1,21 (vanwege de omzetbelasting die op belanghebbende drukt)), vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties.
5.4.
De door de heffingsambtenaar te vergoeden kosten bedragen in totaal derhalve (€ 2.132 + € 256,52 =) € 2.388,52.

6.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verlaagt de vastgestelde waarde van de woning voor het jaar 2018 tot € 1.365.000 en vermindert de aanslag onroerendezaakbelastingen 2018 dienovereenkomstig;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.388,52, en
- gelast dat de heffingsambtenaar de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal € 174 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, C.J. Hummel en R.C.H.M. Lips, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 24 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederenAlleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.