In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan na terugverwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden. De verdachte was eerder door de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor het als vreemdeling in Nederland verblijven terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Na hoger beroep heeft het gerechtshof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden. De Hoge Raad heeft echter het arrest van het gerechtshof vernietigd en de zaak terugverwezen voor herbehandeling.
Tijdens de herbehandeling heeft het hof vastgesteld dat er lange tijd onzekerheid bestond over de reikwijdte van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, wat heeft geleid tot een situatie waarin het openbaar ministerie in vergelijkbare zaken niet-ontvankelijk werd verklaard. De advocaat-generaal heeft in deze zaak gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, omdat er geen strafrechtelijk belang meer zou zijn bij voortzetting van de vervolging. Het hof heeft deze vordering gehonoreerd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de lange tijd die sinds het tenlastegelegde is verstreken en de eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het hof in vergelijkbare zaken. De beslissing om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren is in lijn met het gelijkheidsbeginsel, waarbij het hof heeft geoordeeld dat het niet redelijk zou zijn om de vervolging in deze zaak voort te zetten, terwijl in andere vergelijkbare zaken dat niet is gebeurd. Het arrest is gewezen op 19 augustus 2021 en is uitgesproken in de openbare terechtzitting.