ECLI:NL:GHAMS:2020:780

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
13 maart 2020
Zaaknummer
23-004456-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak vervalst reisdocument wegens gebrek aan wetenschap verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2014. De verdachte, geboren in Berane (voormalig Joegoslavië), was aangeklaagd voor het in bezit hebben van een vervalst paspoort en het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. De tenlastelegging omvatte twee punten: het verblijven in Nederland terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij ongewenst was verklaard, en het in bezit hebben van een paspoort waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals was. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 januari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de stempels in zijn paspoort vals waren. Hierdoor heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het tweede punt van de tenlastelegging. Het hof heeft ook geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vervolging voor het eerste punt, gezien de lange tijd die verstreken is en het gebrek aan strafrechtelijk belang. Het vonnis van de rechtbank is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004456-14
datum uitspraak: 10 februari 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-702510-14 tegen
[verdachte],
geboren te Berane (voormalig Joegoslavië) op [geboortedatum] ,
adres: [adres] , Belgrado (Servië).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 08 augustus 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard of terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

2.hij op of omstreeks 08 augustus 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het bezit was van een paspoort van Servië, in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat de in- en uitreisstempelafdruk van de immigratieautoriteiten van Griekenland wat betreft detaillering niet overeenkomen met originele stempelafdrukken van de Griekse immigratieautoriteiten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd het openbaar ministerie niet- ontvankelijk te verklaren in de strafvervolging voor hetgeen onder 1 is tenlastegelegd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De onzekerheid over de reikwijdte van het bepaalde in artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) duurt al geruime tijd en het valt niet te verwachten dat daarover binnen afzienbare termijn duidelijkheid ontstaat. Naar verwachting zal het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) de door de Hoge Raad bij arrest van 27 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2192) gestelde prejudiciële vragen over de reikwijdte van voormelde strafbepaling pas over een jaar beantwoorden. Gelet daarop en gelet ook op het aanzienlijke tijdsverloop sinds het tenlastegelegde acht het openbaar ministerie het niet langer redelijk en zinvol de vervolging in de onderhavige strafzaak voort te zetten.
De raadsvrouw heeft te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 29 maart 2016 (ECLI:NL:HR:2016:515) in verband met de reikwijdte van artikel 197 Sr een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ EU over de aanvangstermijn van het inreisverbod, zoals onder meer genoemd in artikel 11, tweede lid, van Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, PbEG 1348/98). Het HvJ EU heeft die vraag beantwoord bij arrest van
26 juli 2017 (ECLI:EU:C:2017:590), waarna de Hoge Raad in de desbetreffende zaak eindarrest heeft gewezen op 14 november 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2862).
In een daarop volgende zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2018 opnieuw een prejudiciële vraag gesteld aan het HvJ EU, eveneens over (artikel 11, tweede lid, van) de Terugkeerrichtlijn in verband met de toepasselijkheid van artikel 197 Sr (ECLI:NL:HR:2018:2192).
Naar het hof ambtshalve bekend is, is sinds eerstgenoemd arrest van de Hoge Raad (in 2016) in reeds aanhangig gemaakte zaken tegen zogeheten derdelanders – op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is en die worden verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het misdrijf van artikel 197 Sr – de behandeling voor onbepaalde tijd aangehouden. Nieuwe zaken zijn over het algemeen niet bij de strafrechter aangebracht.
De beantwoording van de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag is essentieel voor de beoordeling in de onderhavige strafzaak. Het is niet waarschijnlijk dat het HvJ EU de op 27 november 2018 door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag op afzienbare termijn zal beantwoorden. Voorts kan worden geconstateerd dat sinds het tenlastegelegde inmiddels langere tijd is verstreken. Het in artikel 197 Sr strafbaar gestelde misdrijf is van relatief geringe ernst, in die zin dat daarvan geen concrete personen slachtoffer (kunnen) zijn en ten hoogste zes maanden gevangenisstraf kan worden opgelegd.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het openbaar ministerie – naar in het hiervoor weergegeven standpunt van de advocaat-generaal ligt besloten – zelf van mening is dat met voortzetting van de vervolging van de verdachte terzake van het onder 1 tenlastegelegde redelijkerwijs geen enkel strafrechtelijk belang meer is gediend en voortzetting van die vervolging thans niet opportuun is, zal het hof het openbaar ministerie – zoals gevorderd – in die vervolging niet-ontvankelijk verklaren.
Vrijspraak
Het hof heeft acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe dat weliswaar als vaststaand kan worden aangenomen dat de in- en uitreistempels in het paspoort van de verdachte vals zijn, maar dat niet zonder redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte dit wist of redelijkerwijs moest vermoeden. Bij dit oordeel speelt een rol dat de verdachte bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg zeer summier is ondervraagd over zijn wetenschap omtrent de valse stempels in zijn paspoort en hij daarover op de terechtzitting in hoger beroep niet bevraagd is kunnen worden, omdat hij daar niet is verschenen.
Inbeslaggenomen voorwerpen
Het hof zal, overeenkomstig de beslissingen van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal,
- ten aanzien van het inbeslaggenomen paspoort de onttrekking aan het verkeer gelasten nu –niettegenstaande de omstandigheid dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde – het aanbrengen van valse stempels in een paspoort strafbaar is en het ongecontroleerde bezit van dit vervalste paspoort in strijd is met de wet;
- ten aanzien van het inbeslaggenomen rijbewijs en identiteitsbewijs de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke bepalingen
De opgelegde maatregel is gegrond op artikel 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- paspoort t.n.v. [persoon 1] ( [paspoortnmmer] ).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- rijbewijs op naam van [persoon 1] ( [rijbewijsnummer] );
- identiteitsbewijs ( [identiteitsnummer] ).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]