ECLI:NL:GHAMS:2021:2445

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
000999-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1997, die schadevergoeding en kosten voor rechtsbijstand verzocht in verband met een strafzaak. Het verzoekschrift is op 26 oktober 2020 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 8 december 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 27 juli 2021 is verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat was aanwezig. Verzoeker vraagt om vergoeding van schade en kosten die hij heeft gemaakt in verband met de strafzaak en een bestuursrechtelijke procedure die volgde op de verdenking tegen hem.

Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. Op basis van artikel 534 Sv heeft het hof beoordeeld of er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van de gevraagde vergoedingen. Het hof heeft besloten dat er gronden van billijkheid zijn voor de vergoeding van de schade van € 210,00 en de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak van € 3.501,50. Echter, voor de kosten van rechtsbijstand in de bestuursrechtelijke procedure is het hof van mening dat er geen voldoende rechtstreeks verband is met de strafzaak, waardoor deze kosten niet worden vergoed. Daarnaast is er wel een vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure.

De uiteindelijke beslissing van het hof is dat verzoeker een totale vergoeding van € 4.261,50 wordt toegekend, waarvan € 210,00 voor schade en € 4.051,50 voor rechtsbijstand. Het hof heeft het overige verzoek afgewezen en de onverwijlde betekening van de beschikking aan verzoeker bevolen.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000999-20 (530 Sv) en 001000-20 (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-002736-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. A.J. Admiraal,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 26 oktober 2020 ingekomen.
Op 8 december 2020 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 27 juli 2021 de advocaat-generaal en de waarnemend advocaat van verzoeker mr. T. Wouters ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Verzoeker is niet in raadkamer verschenen.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 210,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 3.501,50;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van het behoud van de beveiligerspas ten bedrage van € 1.410,26;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 550,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 7 oktober 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ad a
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoeker ondergane verzekering tot een bedrag van € 210,00.
Ad b
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 3.501,50.
Ad c
Artikel 530 lid 2 Sv luidt:
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voor zover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
In zijn arrest van 20 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9355 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder “de kosten van een raadsman” als bedoeld in de eerste volzin van artikel 591a lid 2 (oud) Sv [thans artikel 530 lid 2 Sv] zijn te verstaan de kosten van een raadsman die in rechtstreeks verband staan met een strafzaak tegen een gewezen verdachte, welke is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a Sr. De gelding hiervan is recentelijk nog bevestigd bij arrest van 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1056.
Verzoeker was indertijd verdachte van een strafbaar feit en had uit hoofde van zijn functie als portier een zogeheten beveiligerspas. Die pas is als gevolg van de verdenking ter discussie komen te staan in een bestuursrechtelijke procedure. De onder c verzochte kosten van een advocaat zien op die bestuursrechtelijke procedure. Weliswaar bestaat een causaal verband tussen deze kosten voor een advocaat en de strafzaak, doc het hof is van oordeel dat een onvoldoende rechtstreeks verband in de zin van artikel 530 lid 2 Sv bestaat.
Gelet op het voorgaande acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van de onder c verzochte vergoeding.
Ad d
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 550,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 210,00 (tweehonderdtien euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 4.051,50 (vierduizend eenenvijftig euro en vijftig cent).
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. C.J. van der Wilt, D. Radder en M. van der Horst, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de oudste raadsheer en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 10 augustus 2021.
De oudste raadsheer beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.261,50,00 (vierduizend tweehonderdeenenzestig euro en vijftig cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [tnv] o.v.v. [ovv].
Amsterdam, 10 augustus 2021,
mr. D. Radder, oudste raadsheer.