ECLI:NL:GHAMS:2021:2445
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om schadevergoeding en rechtsbijstand in strafzaak zonder oplegging van straf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoeker, geboren in 1997, die schadevergoeding en kosten voor rechtsbijstand verzocht in verband met een strafzaak. Het verzoekschrift is op 26 oktober 2020 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 8 december 2020 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 27 juli 2021 is verzoeker niet verschenen, maar zijn advocaat was aanwezig. Verzoeker vraagt om vergoeding van schade en kosten die hij heeft gemaakt in verband met de strafzaak en een bestuursrechtelijke procedure die volgde op de verdenking tegen hem.
Het hof heeft vastgesteld dat de strafzaak eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. Op basis van artikel 534 Sv heeft het hof beoordeeld of er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor de toekenning van de gevraagde vergoedingen. Het hof heeft besloten dat er gronden van billijkheid zijn voor de vergoeding van de schade van € 210,00 en de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak van € 3.501,50. Echter, voor de kosten van rechtsbijstand in de bestuursrechtelijke procedure is het hof van mening dat er geen voldoende rechtstreeks verband is met de strafzaak, waardoor deze kosten niet worden vergoed. Daarnaast is er wel een vergoeding van € 550,00 toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure.
De uiteindelijke beslissing van het hof is dat verzoeker een totale vergoeding van € 4.261,50 wordt toegekend, waarvan € 210,00 voor schade en € 4.051,50 voor rechtsbijstand. Het hof heeft het overige verzoek afgewezen en de onverwijlde betekening van de beschikking aan verzoeker bevolen.