ECLI:NL:GHAMS:2021:2443
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake verzoek om schadevergoeding na voorlopige hechtenis
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 25 januari 2021 werd gegeven. De appellant, geboren in 2003, heeft een verzoek ingediend om schadevergoeding op basis van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek betreft schade die de appellant stelt te hebben geleden als gevolg van zijn voorlopige hechtenis in een strafzaak, met een totaalbedrag van € 750,00 aan schade, € 111,08 aan loonderving, en extra kosten voor een rijexamen en reis. Het hof heeft op 10 augustus 2021 de zaak behandeld en de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord, waarbij de appellant zelf niet aanwezig was.
Het hof heeft de relevante juridische bepalingen en eerdere rechtspraak in overweging genomen, waaronder de onschuldpresumptie en de gronden van billijkheid. Het hof concludeert dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de volledige schadevergoeding, omdat de appellant zelf heeft erkend het feit te hebben gepleegd, wat leidde tot zijn aanhouding. De omstandigheden van de zaak en de ernst van het feit zijn van invloed op de beslissing. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en een vergoeding van € 830,00 toegekend aan de appellant, terwijl het overige verzoek werd afgewezen. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof.