4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende overwogen en beslist:
9. Eiser heeft bij brief van 13 februari 2018 de rechtbank verzocht de behandeling ter zitting van zijn beroep voor zover gericht tegen de waardevaststelling van de [adres woning] , aan te houden. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat het om twee afzonderlijke woningen gaat waartegen hij voor elke woning een afzonderlijk bezwaarschrift heeft ingediend. Bovendien heeft eiser aangevoerd dat hij ten aanzien van de waardevaststelling van de woning [adres woning] nog diverse gegevens dient te ontvangen. Dit verzoek heeft de rechtbank op 26 februari 2019 afgewezen. Ter zitting heeft eiser onder aanvulling en nadere motivering van zijn bovengenoemd verzoek van 13 februari 2019, wederom verzocht tot aanhouding. De rechtbank wijst ook dit verzoek af. Ter toelichting dient het volgende.
10. Voor zover het verzoek is gestoeld op de omstandigheid dat eiser niet de beschikking heeft over de door hem genoemde stukken, is van belang dat eiser informatie wenst betreffende onroerende zaken die volgens hem vergelijkbaar zijn maar niet zijn genoemd in de taxatierapporten van verweerder. Eiser heeft in dit verband desgevraagd verklaard dat hij in het kader van een eerdere WOZ-procedure na een daartoe strekkend verzoek van verweerder gedetailleerde informatie heeft ontvangen van andere onroerende zaken in de gemeente. Verweerder heeft verklaard dat op grond van artikel 40 van de Wet WOZ geen recht bestaat op de gevraagde informatie. De rechtbank volgt verweerder hierin. Immers, op grond van dit artikel kan, samengevat, het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak aan een belanghebbende worden verstrekt. Op grond van artikel 40a van de Wet WOZ kan eenieder op verzoek het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, inzien of verstrekt krijgen bij het loket voor openbare WOZ-waarden.
Dit betekent dat de door eiser gewenste informatie niet uit deze bepalingen voortvloeit. Eiser heeft niet gesteld dat hij om andere redenen recht heeft op de verkrijging van de door hem gewenste informatie.
11. Voor zover eisers verzoek tot aanhouding is gestoeld op zijn medische situatie overweegt de rechtbank het volgende. Eiser heeft ter zitting voor het eerst gesteld dat hij sinds zijn ziekenhuisopname in augustus/september 2018 medicijnen gebruikt en dat hij als gevolg van de bijwerkingen van deze medicijnen niet in staat is zijn beroepen met bovengenoemde zaaknummers op dezelfde dag nader toe te lichten. Gelet hierop heeft eiser verzocht de behandeling van de zaak over de [adres woning] aan te houden. Ter zitting heeft eiser zijn stelling onderbouwd met medische stukken. Deze stukken heeft hij, zo heeft hij ter zitting gesteld, niet eerder ingebracht vanwege de bescherming van zijn privacy. Deze enkele omstandigheid leidt er naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet toe dat hij het verzoek niet eerder had kunnen indienen. Immers, desgewenst had eiser dit verzoek zonder de hiervoor genoemde bewijsstukken kunnen indienen. Dit heeft hij niet gedaan. Weliswaar heeft hij voorafgaand aan de zitting een verzoek om aanhouding ingediend, doch daarvoor heeft hij een andere motivering aangevoerd. Bovendien had eiser het verzoek tot aanhouding kunnen indienen onder bijvoeging van deze bewijsstukken en daarbij tevens een beroep kunnen doen op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de beperking van kennisneming van deze medische stukken de rechtbank niet had gerechtvaardigd, had eiser alsnog kunnen afzien van de indiening van deze bewijsstukken. Overigens heeft verweerder ter zitting verklaard de betreffende stukken uit privacy overwegingen niet te willen ontvangen en geen bezwaar te hebben dat de rechtbank mede op basis van die bewijsstukken beslist op het verzoek van aanhouding. Het had dus naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser gelegen zijn verzoek om aanhouding vanwege zijn medische situatie, nu hij deze zoals ook uit de betreffende stukken blijkt, ruim vóór de zitting kende, eerder in te dienen. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft onderbouwd en derhalve niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijwerkingen van de medicijnen zodanig zijn dat hij niet in staat is de mondelinge behandeling van beide zaken volledig bij te wonen. Dat eiser na ongeveer anderhalf uur na aanvang van de zitting, de zitting heeft verlaten, doet daaraan niet af en komt voor zijn rekening en risico. De rechtbank merkt in dit verband op dat zij het onderzoek ter zitting vier keer kort heeft geschorst, waarvan tweemaal op verzoek van eiser.
12. Voor zover eiser heeft verzocht dat een tweede mondelinge behandeling nodig is aangezien hij vanwege zijn medische toestand niet in staat was de mondelinge behandeling van zijn beroepen op één dag volledig bij te wonen, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen. De rechtbank ziet in eisers medische toestand derhalve geen reden het onderzoek in één van beide beroepszaken te heropenen en een nadere zitting te agenderen.
13. Ter zitting heeft eiser bij de pleitnota een map met bijlagen overgelegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de pleitnota als de map met bijlagen tardief zijn. De rechtbank heeft ter zitting geoordeeld dat de in de map opgenomen bijlagen tardief zijn. Daartoe overweegt de rechtbank dat het stukken zijn die al geruime tijd in het bezit zijn of moeten zijn geweest van eiser. Verder dienen ze ter onderbouwing van standpunten die eiser al eerder in de procedure heeft ingenomen zodat eiser deze stukken reeds eerder had kunnen indienen. Het is in strijd met de goede procesorde dat eiser deze stukken eerst ter zitting heeft overgelegd. Eiser heeft bovendien met dagtekening 14 maart 2019 een nader stuk met bijlagen ingediend. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze stukken niet reeds op 14 maart 2019 konden worden ingediend. De enkele, niet onderbouwde stelling dat bepaalde plattegronden niet eerder in zijn bezit waren dan op 20 maart 2019, maakt dat niet anders.
De pleitnota acht de rechtbank niet tardief. Voor zover eiser echter daarin feiten heeft gesteld die verweerder heeft weersproken dan wel op basis van de gedingstukken niet controleerbaar zijn, is de late indiening van de pleitnota van belang in het kader van de bewijslastverdeling. Het kan naar het oordeel van de rechtbank verweerder niet worden tegengeworpen onderzoek te hebben gedaan noch bewijs te hebben ingebracht ter weerspreking van de gestelde feiten.
14. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn grief dat hij van verweerder niet de gevraagde informatie met betrekking tot de woningen heeft ontvangen hetgeen hem belemmert in de motivering van zijn beroepen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verweerschriften en de taxatierapporten met bijbehorende matrices reeds op 18 januari 2019 en derhalve ruim vóór aanvang van de zitting aan eiser zijn toegezonden. Eiser heeft derhalve ruim de tijd gehad hiervan kennis te nemen en hierop te reageren. Ten slotte is niet gebleken dat verweerder aan eiser in het kader van de onderhavige waardevaststellingen enige informatie heeft onthouden. Verwezen wordt naar het hiervoor overwogene.
15. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44). Bij betwisting van de waarde is het in de eerste plaats aan verweerder om de waarde aannemelijk te maken.
HAA 18/4617 ( [adres woning] )
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft bepaald volgens de vergelijkingsmethode. Bij de beantwoording van de vraag of de waarde niet te hoog is vastgesteld laat de rechtbank het vergelijkingsobject [adres 3] buiten beschouwing. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verkoopdatum van dit object meer dan een jaar en daarmee te ver van de waardepeildatum is gelegen. De rechtbank acht de resterende drie vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar om de waarde te kunnen onderbouwen. Eiser heeft gesteld dat ze groter zijn en geheel gerenoveerd, maar heeft onvoldoende onderbouwd dat dit ertoe leidt dat ze onvoldoende vergelijkbaar zijn. Gelet op de verschillen zoals vermeld in het taxatierapport en de bijbehorende matrix en de daarop door verweerder ter zitting gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Daarbij is van belang dat verweerder onbestreden heeft gesteld dat [adres 2] een slechtere ligging heeft, hetgeen de lagere waarde van de grond verklaart. Verder resulteren de berekeningen van verweerder in inhoudswaardes van de drie vergelijkingsobjecten die tweemaal onder en éénmaal boven die van de woning liggen. Dit stemt overeen met de door verweerder gestelde slechtere staat van onderhoud van de [adres 2] en [adres 4] en vergelijkbare staat van onderhoud van de [adres 1] . Eiser heeft dit echter bestreden en gesteld dat de onderhoudstoestand van de woning slechter is dan die van de vergelijkingsobjecten.
17. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Vaststaat dat verweerder bij brief van 7 juni 2018 eiser heeft verzocht de woning inpandig op te nemen. Eiser heeft hierop niet gereageerd. Uit het dossier blijkt dat verweerder in 2016 in ieder geval vier keer en in 2017 in ieder geval drie keer schriftelijk heeft gevraagd om een inpandige opname van de woning, hetgeen nooit tot resultaat heeft geleid. Ter zitting heeft eiser in dit verband verklaard dat hij niet weigerachtig is mee te werken aan een inpandige opname. Eiser heeft daarbij gewezen op pogingen contact op te nemen met verweerders taxateur ten einde een afspraak te maken voor een inpandige opname. De rechtbank overweegt dat deze pogingen, gelet op hetgeen eiser hierover in zijn pleitnota heeft gesteld, evenwel niet zien op het voorliggende belastingjaar. Eiser heeft ook eveneens ter zitting verklaard dat hij de handelwijze van verweerder “zat is” en dat hij daarom niet wenst mee te werken aan een inpandige opname. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang gelezen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voor het thans voorliggend belastingjaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft getracht een afspraak met eiser te maken voor een inpandige opname en dat eiser heeft geweigerd mee te werken aan de inpandige opname van de woning door verweerders taxateur. Hetgeen volgens eiser in de contacten in het kader van het maken van een afspraak voor een inpandige opname tussen hem en verweerder eerder is voorgevallen, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat deze voorvallen zodanig zijn dat eiser in redelijkheid een inpandige opname heeft kunnen weigeren. Voor zover eiser heeft gesteld dat de gevolgen van de weigering mee te werken aan een inpandige opname niet voor zijn rekening dienen te komen, volgt de rechtbank eiser in deze stelling niet. Daartoe overweegt zij dat ofschoon geen rechtsregel expliciet voorschrijft hem mee te werken aan een inpandige opname, eiser gegronde redenen dient aan te voeren ter voorkoming dat de weigering mee te werken voor zijn rekening en risico komt. De enkele stelling dat een inpandige opname een inbreuk is op eisers privacy, is te algemeen en derhalve niet voldoende.
18. De voornoemde handelwijze van eiser brengt met zich dat verweerders taxateur niet kan worden verweten dat hij de woning niet inpandig heeft opgenomen en derhalve rust - anders dan in het geval de taxateur van verweerder wel in de gelegenheid zou zijn gesteld de woning inpandig op te nemen - op eiser de last aannemelijk te maken dat op grond van eventuele waardeverminderende omstandigheden die bij inpandige opname naar voren zouden kunnen komen, de WOZ-waarde niet hoger is dan hij bepleit (vergelijk de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1118). Dit betekent dat voor eisers rekening blijven de standpunten die vanwege het achterwege blijven van de inpandige opname niet kunnen worden geverifieerd. 19. Eiser heeft zoals gezegd zich beroepen op het achterstallig onderhoud en de gedateerde staat van de woning. Volgens het taxatierapport van verweerder is de staat van onderhoud goed en de kwaliteit redelijk. Eiser is met betrekking tot de enkele, niet onderbouwde stelling van het achterstallig onderhoud en de gedateerde staat van de woning niet geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid. De enkele stelling dat het dak dient te worden gerenoveerd, is daarvoor onvoldoende. Dat dit op waardepeildatum het geval is en dat dit aspect onvoldoende in de waarde is verdisconteerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. De staat van onderhoud en van de woning zou juist bij een inpandige opname kunnen worden beoordeeld en het komt voor rekening van eiser dat dit niet is gebeurd.
20. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat een splitsing in bouwgrond en tuingrond moet worden toegepast. De rechtbank overweegt het volgende. In haar uitspraak van 10 februari 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:816) heeft de rechtbank hieromtrent in overweging 9 het volgende overwogen. “Anders dan eiser meent, heeft ook Gerechtshof Amsterdam deze splitsing niet toegepast in zijn uitspraak van 9 oktober 2014 betreffende de belastingjaren 2011 en 2012. Het Gerechtshof heeft een vaste vierkante meterprijs berekend voor het aan de opstal toe te rekenen perceel en een vaste vierkante meterprijs voor de overige grond, hiermee de afnemende meerwaarde van het perceel tot uitdrukking brengend. Verweerder heeft in het onderhavige jaar geen onderscheid gemaakt tussen al dan niet aan de opstal toe te rekenen grond. Hij heeft ter zitting verklaard bij de waardering van de grond een glijdende staffel te hebben gebruikt. Deze is gebaseerd op marktanalyse. Volgens deze staffel daalt de gemiddelde vierkante meterprijs naarmate het te waarderen oppervlak groter is, aldus verweerder. Eiser heeft niet bestreden het standpunt van verweerder dat het gehele perceel uitsluitend ten behoeve van de opstal wordt gebruikt. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat de door eiser voorgestane splitsing naar gebruik toe te passen.”
21. De rechtbank heeft in de thans voorliggende procedure geen reden anders te oordelen en maakt deze overweging tot de hare. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat de door hem voorgestane splitsing nodig is.
22. Ter zitting heeft eiser gewezen op de op 4 mei 2017 gerealiseerde verkoopprijs van € 145 per vierkante meter van 138 m² bouwgrond naast de woning [adres 5] te [Z] . Kennelijk dient dit ter onderbouwing van de stelling dat de door verweerder in de matrix gebruikte prijs per vierkante meter grond van de woning te hoog is. Eiser heeft deze verkoop eerst ter zitting naar voren gebracht. De omstandigheid dat verweerder hierop, behoudens een algemene weerspreking, niet inhoudelijk heeft gereageerd, dient niet voor rekening en risico te komen voor verweerder. Om die reden dient de gestelde verkoop buiten beschouwing te blijven.
De rechtbank overweegt bovendien dat ook indien zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van eisers gestelde feiten, dit niet leidt tot het oordeel dat verweerder de waarde van de grond bij de woning te hoog heeft vastgesteld. Immers, niet kan worden uitgesloten dat de grond naast de woning [adres 5] als zogenoemde “extra grond” is bestemd en gewaardeerd zodat aan deze grond een relatief lage prijs per vierkante meter is toegekend.
23. Voor zover eiser in algemene zin heeft gesteld dat verweerder de aan de grond toegekende vierkante meterprijs niet inzichtelijk heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat eiser met deze stelling heeft miskend dat verweerder in de matrix voor de woning en de vergelijkingsobjecten de prijzen per vierkante meter heeft vermeld. Ter zitting heeft verweerder hierop een toelichting gegeven. De rechtbank acht dit afdoende. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder de prijs per vierkante meter van de woning te hoog heeft vastgesteld, zodat onvoldoende is onderbouwd dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, heeft verweerder de door hem in de matrix gebruikte grondprijzen met paragraaf 7 “Kenmerken vergelijkingsobjecten” van het taxatierapport en de ter zitting gegeven toelichting voldoende onderbouwd.
24. Eiser heeft zich, anders dan verweerder, bovendien op het standpunt gesteld dat de oppervlakte van de berging 31 m² bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat de enkele, niet onderbouwde stelling volstrekt onvoldoende is om te twijfelen aan het door verweerder ten aanzien van de berging vastgestelde oppervlak van 35 m². Ook wijst de rechtbank op rechtsoverweging 11 in haar uitspraak van 10 februari 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:816) waarin onder meer is overwogen dat verweerder heeft aangegeven “dat uit meting vanuit de GIS applicatie van de gemeente [Z] blijkt dat de berging in afwijking van de bouwtekeningen een totale oppervlakte heeft van 43 m², maar dat een gedeelte bestaat uit ‘natte ruimte’”. In dit verband verwijst de rechtbank voorts naar het hiervoor overwogene. De omvang van de berging is juist iets wat bij een inpandige opname zou kunnen worden beoordeeld en het komt voor rekening van eiser dat dit niet is gebeurd. 25. Eiser heeft, anders dan verweerder, gesteld dat het vergelijkingsobject [adres 1] ten tijde van verkoop, in een betere staat van onderhoud verkeert dan de woning, hetgeen naar voren komt in het verbruik van gas en elektra. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd en derhalve niet aannemelijk gemaakt.
26. Eiser heeft voorts gesteld dat hij ondanks dat hij daartoe meerdere keren heeft verzocht, van verweerder eerst op 20 maart 2019 bouwtekeningen van de woning heeft ontvangen. Eiser heeft op de bouwtekeningen, anders dan dat hij heeft gesteld dat het woon- dan wel vloeroppervlak van de woning niet zoals verweerder heeft gesteld, 105 m² maar slechts 79,2 m² bedraagt, geen bezwaren aangevoerd. Gesteld noch aannemelijk is dat de bouwtekeningen ook zijn standpunt onderbouwt over de omvang van de berging. De rechtbank overweegt dat zij, ander dan eiser, van oordeel is dat het woon- dan wel gebruiksoppervlak van de woning in het kader van de waardevaststelling niet relevant is. Daartoe overweegt zij dat verweerder bij de onderbouwing van de waarde, de inhoud van de woning heeft vergeleken met de inhoud van de vergelijkingsobjecten. Vaststaat dat deze niet in geschil zijn. Voor zover eiser van mening is dat de inhoud van de dakkapel is opgenomen in de inhoud van de woning, overweegt de rechtbank dat uit de matrix blijkt dat verweerder hieraan een afzonderlijke waarde (€ 4.500) heeft toegekend.
27. Eiser heeft voorts gewezen op in het jaar 2000 met betrekking tot de woning opgemaakte taxatierapporten. De rechtbank kent aan deze rapporten niet de waarde toe die eiser hieraan toekent aangezien de in deze rapporten getaxeerde waarden niet zien op de waardepeildatum.
27 [ Hof: 28]. Eiser heeft zich beroepen op de ontwikkeling van de WOZ-waarden van de woning en van andere woningen in de buurt. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van de onroerende zaak voor elk belastingjaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, zonder rekening te houden met de waarde die per een vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend. Aan de door eiser geschetste waardeontwikkeling van de woning en andere woningen kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve in het kader van de waardevaststelling van de Wet WOZ dan ook geen betekenis worden toegekend.
Voor zover eiser met de verwijzing naar WOZ-waarden van andere woningen een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel, in het bijzonder de meerderheidsregel, faalt dit beroep, reeds vanwege de omstandigheid dat geen sprake is van identieke woningen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gemeenschappelijk kenmerk ten aanzien waarvan een fout in de waardering is gemaakt.
29. De rechtbank concludeert derhalve dat verweerder op de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat de waarde te hoog is vastgesteld.
30. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.”