ECLI:NL:GHAMS:2021:2186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
23-001437-202
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het besturen van een personenauto onder invloed van cannabis met betrekking tot bewijsoverwegingen van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, namelijk het besturen van een personenauto onder invloed van cannabis op 29 november 2018 te Purmerend. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het hof de zaak opnieuw heeft beoordeeld. De verdachte had een bloedmonster laten afnemen, waaruit bleek dat hij 13 microgram THC per liter bloed had, wat boven de wettelijke grenswaarde ligt.

Het hof heeft de bewijsoverwegingen van het openbaar ministerie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De advocaat-generaal stelde dat de waarborgen voor het bloedonderzoek zijn nageleefd, terwijl de verdediging aanvoerde dat het bloedmonster ongekoeld was bewaard en dat de termijn voor verzending niet was gerespecteerd. Het hof oordeelde dat, ondanks het ongekoeld bewaren, de termijn voor verzending en het onderzoek binnen de wettelijke kaders was gebleven.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 850,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de verkeersveiligheid in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001437-20
datum uitspraak: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 juni 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-045358-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van nee 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 29 november 2018 te Purmerend, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 13 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Het standpunt van het openbaar ministerieDe advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt geacht en heeft ter onderbouwing hiervan het volgende aangevoerd. De bloedmonsters zijn afgenomen op 29 november 2018 en zo spoedig mogelijk verzonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit). Uit het overgelegde formulier, met titel: ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed’, blijkt dat de ontvangstdatum van de bloedmonsters bij het NFI 4 december 2018 is.
De termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster door het laboratorium – zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit – is niet geschonden. Uit het aanvullende proces-verbaal blijkt dat het onderzoek heeft plaatsgevonden van 14 tot en met 16 december 2018. Enkel het rapport is opgemaakt op 2 januari 2019.
Ten slotte heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat de mededeling van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek – zoals bedoeld in artikel 17 van het Besluit – binnen één week heeft plaatsgevonden. De brief aan verdachte met de uitslag van het onderzoek is gedateerd 10 januari 2019. Uit het dossier volgt niet op welke datum de politie het rapport heeft ontvangen, maar aangezien het rapport dateert van 2 januari 2019, kan er van worden uitgegaan dat het rapport niet eerder bij de politie was dan 3 januari 2019. Hiermee is aan de gestelde termijn voldaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs in het bloed van de verdachte niet voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit. Daartoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
Uit de door de advocaat-generaal overlegde brief van het NFI van 26 maart 2021 blijkt dat per 1 januari 2019 bloedmonsters in vriezers worden opgeslagen en vanaf 1 maart 2019 ook in vriezers worden getransporteerd. In de onderhavige zaak is een bloedmonster afgenomen op 29 november 2018. Hieruit kan worden concludeert dat het afgenomen bloedmonster ongekoeld is bewaard en vervolgens is getransporteerd. Uit de brief blijkt voorts dat het ongekoeld bewaren afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van onderzoek aan die bloedmonsters.
Voorts is het voorschrift dat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk moeten worden verzonden – zoals bepaald in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit – geschonden. Het voorschrift maakt deel uit van het stelsel van strikte waarborgen, zodat het resultaat van het onderzoek niet bruikbaar is voor het bewijs en geen sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van artikel 13, eerste lid, sub d, van het Besluit
Artikel 13, eerste lid, sub d, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Bij de bloedafname is een opsporingsambtenaar aanwezig, die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriele regeling voorgeschreven verpakking worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid’.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. Hoge Raad 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het bloed op 29 november 2018 bij de verdachte is afgenomen. Uit de overgelegde brief genaamd ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed’ blijkt dat de ontvangstdatum bij het NFI als eerste laboratorium, 4 december 2018 is. Het hof constateert dat tussen de datum van bloedafname en ontvangstdatum van het bloed vijf dagen zitten. Het hof is van oordeel dat hiermee is voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste ‘zo spoedig mogelijk’.
Dat het bewaren en transporteren van de bloedbuisjes niet onder vriestemperatuur heeft plaatsgevonden, maakt dit oordeel niet anders. Het hof neemt daarbij in ogenschouw dat in de periode van vijf dagen een weekend viel, en dat de advocaat-generaal onweersproken naar voren heeft gebracht dat het laboratorium gedurende het weekend gesloten was.
Ten aanzien van artikel 16, eerste lid, van het Besluit
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.’
Het hof stelt vervolgens op basis van het dossier vast dat de bloedmonsters op 12 december 2018 zijn ontvangen door het laboratorium in Mönchengladbach en dat het onderzoek naar het THC-gehalte van het bloed heeft plaatsgevonden op 14 en 15 december 2018. Het hof constateert dat het onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit binnen twee weken heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van artikel 17 van het Besluit
Artikel 17 van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek.’
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het gehalte in het bloed van de verdachte 13 microgram THC per liter bloed bedroeg, dat het onderzoeksrapport dateert van 2 januari 2019 en dat de verdachte bij brief van 10 januari 2019 op de hoogte is gesteld van de resultaten van het onderzoek en het recht op tegenonderzoek. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het rapport gedateerd is op 2 januari 2019 en dat het rapport op zijn vroegst op 3 januari 2019 door de politie is ontvangen. De brief aan de verdachte is precies zeven dagen later verzonden. Het hof acht deze redenering aannemelijk en stelt vast dat het rapport binnen één week na ontvangst van het rapport naar de verdachte is verzonden, overeenkomstig artikel 17 van het Besluit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2018 te Purmerend een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 13 microgram THC per liter bloed bedroeg;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 850,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht de geldboete zoals geëist door de advocaat-generaal te matigen dan wel een deel van de geldboete voorwaardelijk op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een personenauto bestuurd onder invloed van cannabis. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Dit brengt een risico voor de verkeersveiligheid met zich. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen voor zichzelf maar ook voor andere weggebruikers een onverantwoord risico genomen.
Het hof acht, alles afwegend en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, een geldboete van € 850,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. C.N. Dalebout en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2021.
Mr. C.N. Dalebout en mr. N. van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen
[…]