Uitspraak
1.[A] B.V.,
[geïntimeerde] ,
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
[methode]”.
“Preliminary and general intent agreement” aan [appellant] en [geïntimeerde] gezonden (hierna: de intentieovereenkomst). In de intentieovereenkomst zijn onder andere financiële afspraken ter zake van de samenwerking opgenomen. Bij e-mail van 25 oktober 2014 heeft [geïntimeerde] [adviseur] vragen gesteld over deze afspraken, met name over de te betalen goodwillvergoeding, en verzocht deze nader toe te lichten. De intentieovereenkomst is niet ondertekend.
[Y BV] ’S PLAN PROSPECTUS” en de ondertitel: “
[Z SS] ’ EXPECTATIONS, COMMITMENTS AND GOODWILL”, hierna: het Plan Prospectus. In het Plan Prospectus is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
(…)1- [Z SS] improving on [Y BV] for: (…) [Z SS] commits to transfer a branch of its business to [Y BV] . [Z SS] guarantees to [Y BV] a starting surface (…) to enable the production of [methode] . (…) [Z SS] will buy from [C BV] the products that [Z SS] will not be able to keep producing. (…)
- € 60.000 within 30 days of the establishment of the Company
- € 240.000 paid in 24 monthly rates, € 10.000/each, beginning in 30/05/2015 and up to 30/04/2017 (…)
“(…) Hartelijk dank voor de email en de stukken. Hieronder een paar kleine opmerkingen. Zouden jullie hier naar willen kijken en dit indien mogelijk in beide versies (NL & ENG) willen aanpassen? (…)
The undersigned:1. a. (…) [geïntimeerde] (…) acting for herself in private; and
Appendix to the Shareholdersagreement only applicable for the Shareholder I and the Shareholder II”(hierna: de Appendix). In de Appendix is onder andere het volgende bepaald:
The Shareholder I and/or [geïntimeerde] , and the Shareholder II have set up an [Y BV] ’s plan prospectus. (…) As compensation for the transfer of the intellectual property from the Shareholder II to the Company, and the fact that the Shareholder I is shareholder of the Company and entitled to the profits of the Company, The Shareholder I will pay an amount of a total of three hundred thousand euro (…) to the Shareholder II.The Shareholder II confirms that it has received already an amount of sixty thousand euro (….) at (…) 24-07-2015 (…) from [geïntimeerde] for her company, being the Shareholder I. The additional two hundred forty thousand euro (…) will be paid in twenty-four (24) monthly-payments of ten thousand euro (…) each from the Shareholder I to the Shareholder II. (…)In case the Company goes bankrupt, within the period of 24 months from the aforementioned payment, the obligation for the Shareholder I to continue with the payments to the Shareholders II will also stop. The Shareholder I and the Shareholder II can also at every moment decide together to stop the payments as well. (…)”.
[methode]. Het octrooi is op 24 mei 2017 verleend.
: “(…) Ik heb in 2015 fysiek € 60.000 betaald. Van de € 100.000 die in deze overeenkomst wordt genoemd hebben wij inmiddels administratief € 30.000 verrekend. Dit willen wij ook met de overige € 70.000 doen zodat er geen risico is dat het door mij fysiek te betalen bedrag aan goodwill niet direct fysiek terug komt van [Z SS] naar [C BV] als betaling voor de openstaande posten. Ik heb deze overeenkomst nog niet ondertekend. (…) Het is mijn wens de betaling van de resterende € 140.000 wil ik uitstellen. (…)”.
As discussed during our meeting in [land] on December 1st of this year, I herewith send you the confirmation of the compensation made by us of the payment of your outstanding invoices against the payment of the outstanding goodwill (…).On behalf of [A] B.V. and [D] B.V. I herewith confirm: To have paid € 30.000 from the account of [A] B.V. to [C] B.V. (…). With this payment of € 30.000: The outstanding amount of [Z SS] to [D] B.V. has lowered with € 30.000. (…) The outstanding amount of goodwill owed by [A] B.V. to [appellant] has lowered with (….) € 30.000 (….).”.
4.Beoordeling
grief I in principaal hoger beroepkeert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] geen partij is bij de Appendix. [appellant] heeft gesteld dat uit de wijze waarop de aandeelhoudersovereenkomst en de Appendix zijn opgesteld, de totstandkomingsgeschiedenis van die documenten en de gedragingen van [geïntimeerde] voorafgaand en volgend op de ondertekening daarvan, volgt dat [geïntimeerde] (in persoon) partij bij de Appendix was, althans dat op haar in persoon de verbintenis rust tot nakoming van de in de Appendix neergelegde verplichtingen.
Appendix to the Shareholdersagreement only applicable for the Shareholder I and the Shareholder II”. Uit de Appendix in samenhang met de aandeelhoudersovereenkomst volgt naar het oordeel van het hof dat met “
Shareholder I” [A BV] is bedoeld, en niet ook [geïntimeerde] . In de aandeelhoudersovereenkomst, waarvan de Appendix een integraal onderdeel uitmaakt, zijn Shareholder I en Shareholder II gedefinieerd. In de aanhef van de aandeelhoudersovereenkomst is de definitie “
Shareholder I” onmiddellijk achter (de gegevens over) [A BV] geplaatst, waarbij niet is vermeld dat die definitie ziet op [A BV] en [geïntimeerde] gezamenlijk. Onder 4. van de overwegingen en in artikel 3 van de aandeelhoudersovereenkomst is verder bepaald dat Shareholder I de aandelen overgedragen krijgt; niet in geschil is dat de aandelen zijn overgedragen aan [A BV] en niet aan [geïntimeerde] . Anders dan [appellant] heeft betoogd, maakt ook de verwijzing in de eerste paragraaf van de Appendix naar “
Shareholder I and/or [geïntimeerde]” niet dat [geïntimeerde] de Appendix (ook) in privé is aangegaan. Deze verwijzing wijst eerder op het tegendeel: alleen in de eerste paragraaf van de Appendix wordt verwezen naar [geïntimeerde] daar waar het gaat over het Plan Prospectus; dit is verklaarbaar omdat [A BV] nog niet was opgericht in de periode dat [geïntimeerde] en [appellant] over dat plan overleg hadden. Als onder “
Shareholder I” [A BV] en [geïntimeerde] in persoon werd verstaan, had de toevoeging “
and/or [geïntimeerde]” daar achterwege gelaten kunnen worden. In de Appendix is verder vermeld dat de eerste goodwillbetaling van € 60.000,- was verricht door [geïntimeerde] “
for her company, being the Shareholder I.”, waaruit ook volgt dat met “
Shareholder I” [A BV] wordt bedoeld.
grieven in het incidenteel hoger beroepdat de Appendix vernietigbaar is op grond van dwaling. Zij hebben aangevoerd dat [appellant] [geïntimeerde] op verschillende momenten – bij het aangaan van een intentieovereenkomst in 2014, bij de presentatie van het Plan Prospectus en bij het opstellen en ondertekenen van de Appendix – verkeerd heeft voorgelicht. [appellant] en zijn adviseurs hebben het doen voorkomen dat [Y BV] een gezamenlijke onderneming zou zijn met gedeelde (financiële) risico’s, terwijl die risico’s in werkelijkheid voor rekening van [A BV] kwamen. [geïntimeerden] hebben betoogd dat [appellant] [geïntimeerde] heeft voorgespiegeld dat het aan goodwill te betalen bedrag van € 300.000,- zou worden ingebracht in [Y BV] , althans aan [Y BV] ten goede zou komen. Ook het Plan Prospectus ging volgens [geïntimeerden] uit van die veronderstelling. Het Plan Prospectus bevatte bovendien de toezegging dat [Z SS] producten die zij niet zelf kon produceren omdat zij productieruimte ter beschikking zou stellen aan [Y BV] , bij [C BV] zou inkopen. Hierdoor bestond bij [geïntimeerden] de verwachting dat met de verhoogde omzet van [C BV] de kosten van [Y BV] (gedeeltelijk) zouden kunnen worden betaald. [appellant] heeft [geïntimeerde] ten onrechte niet medegedeeld dat [Z SS] in financiële problemen verkeerde en dat de vergoeding voor de goodwill zou worden gebruikt voor de aflossing van crediteuren van [Z SS] . Verder hebben [geïntimeerden] naar voren gebracht dat [appellant] er ten onrechte niet op heeft gewezen dat de bepaling op grond waarvan de verplichting tot het doen van goodwillbetalingen kwam te vervallen (zoals geciteerd onder 3.10; hierna: de beëindigingsbepaling), onjuist in de Appendix was verwerkt, althans dat [appellant] bij die bepaling van eenzelfde onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan als [geïntimeerden]
[methode]). In het plan is daarnaast weliswaar opgenomen dat de mogelijkheid voor [Z SS] bij te dragen aan de cashflow van [Y BV] afhankelijk is van de goodwillbetalingen door [C BV] , maar daarin valt geen toezegging te lezen dat deze ook (al dan niet door inbreng) ten goede zullen komen aan [Y BV] . Hetzelfde geldt voor het in het Plan Prospectus verwoorde uitgangspunt dat [Z SS] planten bij [C BV] zou inkopen. [appellant] heeft toegelicht dat hij bereid was [geïntimeerde] de kans te geven haar investering (deels) terug te verdienen. Zonder nadere afspraken konden [geïntimeerden] daaraan niet de verwachting ontlenen dat [appellant] had toegezegd dat hij op die manier zou bijdragen aan de cashflow van [Y BV] . [appellant] was daarom ook niet gehouden [geïntimeerde] te informeren dat [Z SS] de goodwillvergoeding (wegens financiële problemen) zou gebruiken voor de aflossing van crediteuren van [Z SS] .
bad results/losses” en dat [appellant] daarop bij e-mail van 3 december 2014 instemmend heeft gereageerd. Daarnaast hebben zij gewezen op een e-mail van 28 september 2015 waarin [geïntimeerde] de notaris heeft gevraagd een regeling op te nemen in de Appendix waarbij de betalingsverplichtingen niet alleen vervallen in geval van faillissement, maar ook als blijkt dat [Y BV] niet levensvatbaar is. Deze omstandigheden zijn echter geen voldoende onderbouwing van de stelling dat [appellant] [geïntimeerde] verkeerd heeft ingelicht of zelf van een onjuiste voorstelling van zaken uitging. [geïntimeerde] heeft immers zelf bij de formalisering van de tussen [geïntimeerde] en [appellant] gemaakte afspraken en de contacten met de notaris daarover steeds het voortouw genomen. Nadat [geïntimeerde] de notaris op 28 september 2015 heeft verzocht een beëindigingsbepaling te formuleren, heeft hij haar op 30 september 2015 de op haar instructie opgestelde Appendix toegezonden (die [geïntimeerde] vervolgens aan [appellant] heeft doorgestuurd). Uit de tekst van de beëindigingsbepaling volgt duidelijk dat de verplichting tot betaling van de goodwillvergoeding alleen vervalt als [Y BV] binnen 24 maanden na de eerste goodwillbetaling van € 60.000 failliet gaat, of indien de partijen bij de Appendix daartoe gezamenlijk besluiten. De beëindigingsbepaling is niet ingewikkeld en “faillissement” is een vastomlijnd begrip dat niet voor meerdere uitleg vatbaar is. [appellant] heeft betwist dat hij bij de beëindigingsbepaling ook zelf van een verkeerde voorstelling van zaken was uitgegaan. Hij heeft toegelicht dat de afspraken over de beëindiging op juiste wijze in de Appendix zijn verwerkt en dat hij een redactie van die bepaling waarbij de verschuldigdheid van de goodwillvergoeding afhankelijk zou zijn van het succes van [Y BV] , zoals door [geïntimeerden] voorgestaan, ook niet zou hebben geaccepteerd omdat de goodwillvergoeding juist een compensatie vormde voor de eerdere investeringen die [appellant] via [Z SS] had gedaan ten behoeve van de ontwikkeling van
[methode](waarvan het resultaat werd overgedragen aan [Y BV] ). In het licht van het voorgaande strandt ook de subsidiaire stelling in het incidentele hoger beroep van [geïntimeerden] , dat [A BV] niet verplicht is de goodwillvergoeding te betalen omdat de beëindigingsbepaling niet strookt met wat tussen partijen is besproken en wat met de Appendix werd beoogd. De tekst van de beëindigingsbepaling in de Appendix, die dwingend bewijs oplevert van hetgeen partijen hebben afgesproken, is duidelijk en [geïntimeerden] hebben tegenover de gemotiveerde betwisting van [appellant] onvoldoende gesteld waaruit volgt dat met de beëindigingsbepaling (ook) werd beoogd dat de betalingsverplichtingen kwamen te vervallen indien [Y BV] niet succesvol was.
grief II in principaal appelricht [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is jegens hem op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Het onbetaald blijven van de vordering van [appellant] op [A BV] is volgens [appellant] niet veroorzaakt door betalingsonmacht van [A BV] maar door betalingsonwil van [geïntimeerde] , althans door betalingsonmacht van [A BV] die door betalingsonwil van [geïntimeerde] is veroorzaakt of aan [geïntimeerde] is toe te rekenen. Hij stelt dat [geïntimeerde] daarvan een ernstig persoonlijk verwijt te maken valt en dat zij dus aansprakelijk is voor de schade die hij als gevolg daarvan heeft geleden.
from its own resources”, of via leningen, in haar financiële middelen zou voorzien. Dat [A BV] vanwege haar brede bedrijfsomschrijving voor haar inkomsten niet afhankelijk was van [Y BV] , zoals [appellant] heeft aangevoerd, ligt niet voor de hand gelet op het feit dat [A BV] nog maar net was opgericht, en is door [appellant] ook niet verder onderbouwd. Uit de betaling van € 30.000,- van [A BV] aan [C BV] in december 2016, in een poging vorderingen en schulden tussen verschillende vennootschappen van [appellant] en [geïntimeerde] te verrekenen, en uit het feit dat [geïntimeerde] nogmaals zo’n verrekening overwoog voor een bedrag van € 70.000,-, blijkt niet dat geen sprake was van betalingsonmacht van [A BV] . Zoals [appellant] ook zelf heeft onderkend, werd [A BV] tot deze betalingen in staat gesteld door [geïntimeerde] , terwijl [geïntimeerde] noch op grond van de aandeelhoudersovereenkomst noch op grond van de Appendix verplicht was [A BV] te voorzien van middelen om [appellant] te betalen.