ECLI:NL:GHAMS:2021:1848

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
200.288.424/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in belastingzaak met betrekking tot rechterlijke onpartijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker op 11 januari 2021 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren B.A. van Brummelen, H.E. Kostense en M.J. Leijdekker in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Verzoeker stelt dat de raadsheren in eerdere procedures steeds in zijn nadeel hebben geoordeeld, wat volgens hem hun onpartijdigheid in gevaar brengt. De raadsheren hebben op 22 januari 2021 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en hebben aangegeven niet te berusten in de beschuldigingen van verzoeker. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 9 februari 2021, waarbij verzoeker via een beeldverbinding aanwezig was, terwijl de inspecteur van de Belastingdienst en de raadsheren niet verschenen.

De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de raadsheren eerder in andere zaken ten nadele van verzoeker hebben geoordeeld, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen, en verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het verzoek betrekking heeft op de rechterlijke macht of de rechtsstaat in het algemeen, aangezien de wrakingsprocedure hier niet in voorziet. De beslissing is op 17 februari 2021 uitgesproken en openbaar gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.288.424/01
zaaknummer hoofdzaak : 19/01632
beslissing van de wrakingskamer van 17 februari 2021
inzake het op 11 januari 2021 gedane wrakingsverzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Het geding

1.1
In de procedure tussen verzoeker en de inspecteur van de Belastingdienst, bij het gerechtshof Amsterdam geregistreerd onder voormeld zaaknummer, is op 11 januari 2021 een verzoek tot wraking van de zijde van verzoeker ingekomen. Het verzoek strekt tot wraking van mrs. B.A. van Brummelen, H.E. Kostense en M.J. Leijdekker (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben op 22 januari 2021 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en een gezamenlijke reactie op het verzoek gegeven.
1.3
Op 23 januari 2021 heeft verzoeker een nader stuk ingediend.
1.4
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft op 9 februari 2021 plaats-gevonden. Verzoeker heeft de mondelinge behandeling in verband met de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus/COVID-19 bijgewoond via een beeld- en geluidverbinding. De inspecteur van de Belastingdienst is niet verschenen. De raadsheren zijn, met bericht van verhindering, evenmin verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 oktober 2019. In de hogerberoepsprocedure is op 23 februari 2021 een mondelinge behandeling gepland.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Verzoeker voert als grond voor wraking aan dat de raadsheren in de periode vanaf 2010 tot heden reeds in één of meer door hem gevoerde procedures bij het hof betrokken zijn geweest en hem steeds in het ongelijk hebben gesteld. Hieruit blijkt volgens verzoeker hun gebrek aan onpartijdigheid.
3.2
De raadsheren hebben zich in hun schriftelijke reactie - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de aangevoerde grond voor de wraking niet kan leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
De enkele omstandigheid dat de raadsheren eerder zijn opgetreden in andere zaken waarin het hof ten nadele van verzoeker heeft geoordeeld over dezelfde of soortgelijke klachten van verzoeker, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat zij jegens verzoeker vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is (vgl. HR 14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3041, r.o. 2.2.2). Het overige door verzoeker aangevoerde kan evenmin leiden tot de conclusie dat aan de zijde van de raadsheren sprake is van (schijn van) vooringenomenheid. Gelet hierop kan het verzoek tot wraking niet slagen en zal dit worden afgewezen.
4.4
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de rechterlijke macht of de rechtsstaat in het algemeen, geldt dat verzoeker in dit verzoek niet kan worden ontvangen nu de wrakings-procedure hierin niet voorziet. Wraking is uitsluitend mogelijk van de rechter(s) door wie een zaak wordt behandeld.
4.5
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op de rechterlijke macht of de rechtstaat in het algemeen;
wijst het verzoek tot wraking af voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.G. van der Ouderaa, mr. G.C.C. Lewin en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier. De beslissing is op 17 februari 2021 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.