Uitspraak
13-703291-14 (zaak A) en 13-684088-15 (zaak B) tegen
31 mei 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
zaak Adat:
zaak Bdat:
1.hij op of omstreeks 17 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of de Politie Eenheid Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een slot op of aan voornoemde fiets;
2.hij op of omstreeks 17 februari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
1 december 2020 gewezen arrest inmiddels duidelijkheid heeft geschapen, brengt het gelijkheidsbeginsel mee dat deze zaak op dezelfde wijze dient te worden afgedaan als de zaken die in mei 2019 zijn behandeld, nu het niet redelijk is dat de vervolging in deze zaak wel zou worden voortgezet. Het openbaar ministerie dient dus ook in deze zaak niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het in zaak A en in zaak B onder 2 tenlastegelegde.
16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, PbEG 1348/98). Het HvJ EU heeft die vraag bij arrest van 26 juli 2017 (ECLI:EU:C:2017:590) beantwoord, waarna de Hoge Raad in de desbetreffende zaak op 14 november 2017 eindarrest heeft gewezen (ECLI:NL:HR:2017:2862).
25 maart 2020. De verdachte ondergaat deze maatregel thans (andermaal). Verder moet het hof vaststellen dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 4 juni 2015, terwijl het hof eerst thans – zes jaren later – arrest wijst. Het hof acht het in verband hiermee raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
13-684088-15 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 juni 2021.