ECLI:NL:GHAMS:2021:1576

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
23-002419-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende openlijke geweldpleging en mishandeling met onvoorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een jeugdige verdachte die is veroordeeld voor openlijke geweldpleging tegen een persoon en mishandeling. Het hof bevestigt het vonnis van de kinderrechter, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte, geboren in 2005 in Turkije, heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het slaan en trappen van een aangever zonder noemenswaardige aanleiding, wat niet alleen letsel bij het slachtoffer veroorzaakte, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweegbracht. De kinderrechter had eerder een werkstraf van 100 uren opgelegd, waarvan 50 uren voorwaardelijk, maar het hof heeft besloten om een onvoorwaardelijke werkstraf van 70 uren op te leggen, omdat de verdachte niet gemotiveerd leek om mee te werken aan hulpverlening. Het hof overweegt dat de verdachte als eerste overtreding wordt aangemerkt en dat er geen bijzondere voorwaarden worden opgelegd, gezien de houding van de verdachte ten opzichte van hulpverlening. De beslissing van het hof is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de opgelegde straf en vrijheidsbeperkende maatregel vernietigd, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002419-20
datum uitspraak: 25 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 22 oktober 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-076008-20 (zaak A) en 15-202785-20 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 2005,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de vrijheidsbeperkende maatregel – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de overwegingen met betrekking tot het bewijs in zaak A aanvult.

Nadere bewijsoverweging in zaak A

De raadsvrouw heeft partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het onderdeel ‘schoppen en trappen’ in de in zaak A tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om het schoppen en trappen bewezen te verklaren nu hieromtrent enkel aangever heeft verklaard.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof acht de verklaring van de aangever voldoende specifiek en betrouwbaar om daaruit te kunnen afleiden dat hij naast te zijn geslagen ook is getrapt en geschopt. Dat andere getuigen daarover niet verklaren, doet daar niet aan af.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen één persoon. Zonder noemenswaardige aanleiding heeft de verdachte, samen met anderen, de aangever geslagen en getrapt. Dergelijk geweld veroorzaakt niet alleen pijn of letsel bij het slachtoffer, maar brengt ook gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer in het bijzonder en in de samenleving. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling door een meisje in haar gezicht te slaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij haar pijn veroorzaakt. Bovendien verstoren dergelijke mishandelingen de openbare orde en veroorzaken en versterken zij gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 januari 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, zodat de verdachte als
first offendermoet worden aangemerkt.
Het hof overweegt voorts dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard geen hulp en begeleiding te willen dan wel nodig te hebben. De verdachte lijkt dan ook volstrekt niet gemotiveerd te zijn om mee te werken aan hulpverlening door bijvoorbeeld een coach. Mede gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen. Bij deze stand van zaken ziet het hof aanleiding een geheel onvoorwaardelijk werkstraf van langere duur dan door de advocaat-generaal gevorderd op te leggen.
Het hof ziet in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen reden tot het thans opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafvordering zoals door de advocaat-generaal gevorderd. De brief van de benadeelde partij van 29 april 2020 maakt dat niet anders.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 70 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m en 77n, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en vrijheidsbeperkende maatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. Kengen en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van
mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2021.
mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]