ECLI:NL:GHAMS:2021:1367
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenbeschikking
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake prejudiciële vragen aan de Hoge Raad met betrekking tot de toepassing van de AVG
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep waarin prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De zaak is een vervolg op een eerdere tussenbeschikking van 16 februari 2021. Het hof heeft op 11 mei 2021 besloten om iedere verdere beslissing aan te houden totdat de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vragen. Deze vragen zijn van belang voor de beoordeling van het verzoek van de verzoeker, die in hoger beroep is gegaan tegen de COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.
De verzoeker heeft in zijn akte betoogd dat de noodzakelijkheidscriteria van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gelden, ongeacht de toepasselijkheid van artikel 6 lid 1 sub c of f AVG. Hij stelt dat in deze zaak niet aan die criteria is voldaan en dat er daarom niet gewacht hoeft te worden op het antwoord van de Hoge Raad. De Rabobank heeft echter aangegeven dat de prejudiciële vragen van belang zijn voor de beslissing in deze zaak en heeft verzocht om aanhouding totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.
Het hof heeft in zijn beoordeling geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere tussenbeschikking is gedaan. Het hof benadrukt dat de verschillende oordelen die in vergelijkbare zaken zijn gegeven, aanleiding geven om de beslissing in deze zaak aan te houden. Zodra de Hoge Raad zijn uitspraak heeft gedaan, zullen partijen de gelegenheid krijgen om zich hierover schriftelijk uit te laten, waarna het hof opnieuw zal beslissen.