ECLI:NL:GHAMS:2021:1367

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
200.274.521/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake prejudiciële vragen aan de Hoge Raad met betrekking tot de toepassing van de AVG

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep waarin prejudiciële vragen aan de Hoge Raad zijn gesteld. De zaak is een vervolg op een eerdere tussenbeschikking van 16 februari 2021. Het hof heeft op 11 mei 2021 besloten om iedere verdere beslissing aan te houden totdat de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vragen. Deze vragen zijn van belang voor de beoordeling van het verzoek van de verzoeker, die in hoger beroep is gegaan tegen de COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.

De verzoeker heeft in zijn akte betoogd dat de noodzakelijkheidscriteria van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) gelden, ongeacht de toepasselijkheid van artikel 6 lid 1 sub c of f AVG. Hij stelt dat in deze zaak niet aan die criteria is voldaan en dat er daarom niet gewacht hoeft te worden op het antwoord van de Hoge Raad. De Rabobank heeft echter aangegeven dat de prejudiciële vragen van belang zijn voor de beslissing in deze zaak en heeft verzocht om aanhouding totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan.

Het hof heeft in zijn beoordeling geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere tussenbeschikking is gedaan. Het hof benadrukt dat de verschillende oordelen die in vergelijkbare zaken zijn gegeven, aanleiding geven om de beslissing in deze zaak aan te houden. Zodra de Hoge Raad zijn uitspraak heeft gedaan, zullen partijen de gelegenheid krijgen om zich hierover schriftelijk uit te laten, waarna het hof opnieuw zal beslissen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.274.521/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/293623/HA RK 19-185
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 11 mei 2021
inzake
[verzoeker],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat: mr. R.A.J. Zomer te Oosterhout,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat: mr. P.W. van Kooij te Leiden.

1.Verder procesverloop

Partijen worden hierna wederom [verzoeker] en de Rabobank genoemd.
Het hof heeft op 16 februari 2021 een tussenbeschikking gegeven. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt naar die beschikking (verder: de tussenbeschikking) verwezen.
Op 16 maart 2021 heeft [verzoeker] een akte houdende uitlatingen en overlegging van bijlagen, met producties, ingediend. De Rabobank heeft daarop dezelfde dag bij akte gereageerd.
Vervolgens is wederom uitspraak bepaald.

2.Verdere beoordeling

in de hoofdzaak:
2.1.
In overweging 3.8 van de tussenbeschikking heeft het hof partijen op grond van artikel 392 lid 6 Rv in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over zijn voornemen de beslissing in deze zaak aan te houden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan op de hem door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:174) gestelde prejudiciële vragen.
2.2.
[verzoeker] heeft in zijn na de tussenbeschikking ingediende akte, samengevat, betoogd dat uit een beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:1679) blijkt dat “de noodzakelijkheidscriteria van de AVG gelden, ongeacht de toepasselijkheid van artikel 6 lid 1 sub c of f AVG”, dat in de onderhavige zaak tussen partijen aan die criteria niet is voldaan en dat daarom niet behoeft te worden gewacht op het antwoord van de Hoge Raad op de hem gestelde prejudiciële vragen. Voor het geval het hof voormelde beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden niet zou volgen, heeft [verzoeker] het hof verzocht de uitspraak van de Hoge Raad af te wachten. De Rabobank heeft in reactie hierop te kennen gegeven dat de aan de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen van belang zijn voor een beslissing op het in deze zaak te beoordelen verzoek van [verzoeker] . Zij heeft het hof verzocht de beslissing aan te houden totdat de Hoge Raad op die vragen heeft beslist.
2.3.
Het hof ziet in het door [verzoeker] aangevoerde geen aanleiding om anders te oordelen over de wenselijkheid de beslissing aan te houden totdat de Hoge Raad de hem gestelde prejudiciële vragen heeft beantwoord dan in de tussenbeschikking is gedaan, te minder omdat [verzoeker] in zijn beroepschrift nog zeer uitvoerig het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad heeft bepleit. De door [verzoeker] omarmde beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 23 februari 2021 is, voor zover al niet van beperkt belang vanwege het in die zaak berechte concrete geval, wederom een voorbeeld waaruit blijkt tot welke verschillende oordelen de onderhavige problematiek kan leiden en geeft eens te meer aanleiding de beslissing in de onderhavige zaak aan te houden.
2.4.
Zodra de Hoge Raad de hem door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam gestelde prejudiciële vragen heeft beantwoord, zal het hof partijen in de gelegenheid stellen zich hierover schriftelijk uit te laten, waarna wederom een beschikking zal worden gegeven.

3.Beslissing

Het hof:
in de hoofdzaak:
houdt iedere beslissing aan totdat de Hoge Raad antwoord heeft gegeven op de hem door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 21 januari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:174) gestelde prejudiciële vragen;
stelt partijen, nadat de Hoge Raad uitspraak zal hebben gedaan, in de gelegenheid zich schriftelijk over die uitspraak uit te laten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, A.S. Arnold en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.