In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 april 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam was opgelegd. De naheffingsaanslag was opgelegd op 13 juli 2018, omdat belanghebbende geen parkeerbelasting had betaald voor het parkeren van zijn auto op een parkeerplek op 6 juli 2018. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigde. Het hoger beroep van belanghebbende is op 14 augustus 2019 ingediend bij het Hof, waar het onderzoek ter zitting plaatsvond op 7 april 2021.
Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien belanghebbende geen parkeerbelasting had betaald. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar onbevoegd was en dat de tijdmeting van de parkeercontrole niet betrouwbaar was. Het Hof oordeelde dat de ondertekenaar van de uitspraak op bezwaar bevoegd was en dat de tijdsaanduidingen op de foto’s van de scanauto niet onbetrouwbaar waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht toegewezen.