In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X B.V.] tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de tijdigheid van een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011. De inspecteur had op 24 december 2016 een naheffingsaanslag opgelegd, die door belanghebbende als te laat en naar een onjuist adres verzonden werd betwist. De rechtbank had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde deze uitspraak. Het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de naheffingsaanslag binnen de wettelijke termijn van vijf jaar was vastgesteld en naar het juiste adres was verzonden. Belanghebbende had pas kennisgenomen van de naheffingsaanslag na ontvangst van een aanmaning in januari 2017, maar het Hof oordeelde dat de datum van terpostbezorging niet na de dagtekening van de aanslag lag. De rechtbank had ook geoordeeld dat de bekendmaking van de aanslag tijdig was, en dat de stelling van belanghebbende over het niet ontvangen van de aanslag niet relevant was. Het Hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het hoger beroep van belanghebbende af.