Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Controlebevindingen, vergrijpboeteUit de bevindingen van bovengenoemde controle én de verhoorgesprekken van dhr [vennoot van de vof] op 31 augustus 2015 en u op 2 september is ons voornemen ontstaan om in verband met het opzettelijk niet suppleren van de door u namens uw cliënt over de jaren 2011 en 2012 te weinig aangegeven omzetbelasting, aan u persoonlijk een vergrijpboete op te leggen.
Deze vergrijpboete is gebaseerd op artikel 10a Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en artikel 15 Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting (Uitv.besl. OB) en uitgewerkt in paragraaf 28e Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
Het is mede aan uw opzet te wijten dat er niet tijdig en niet op de voorgeschreven wijze is gesuppleerd.
2. Dit zou zijn gebeurd in onderling overleg tussen u en uw cliënt, dit ter voorkoming van systeemaanslagen met verzuimboetes.
3. Bij zowel u als uw cliënt was bekend dat er in de jaarstukken over 2011 en 2012 sprake was van forse balansschuld voor de omzetbelasting.
4. Noch door u, noch door uw cliënt is er over de jaren 2011 en 2012 tijdig een suppletie ingediend; ook niet kort nadat de jaarstukken gereed waren.
Gezien de draagkracht van uw onderneming en uw gedragsverandering ten aanzien van het indienen van “0”-aangiften terwijl er wel sprake is van activiteiten, en het feit dat u vanaf september 2015 in onzekerheid heeft verkeerd over de hoogte van de mogelijke boete, matigen wij de boete tot een bedrag van € 1.250.
(…)”
Voor de gronden van het beboetbare feit verwijs ik u naar de aan u gestuurde kennisgeving en mededeling boete op respectievelijk 15 maart 2016 en 2 mei 2016.
(…)”.
3.Geschil in hoger beroep
4.Overwegingen van het hof
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop mededeling als bedoeld in het eerste lid gedaan moet worden.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting worden aangemerkt als een overtreding. Indien het niet nakomen van die verplichting is te wijten aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of inhoudingsplichtige, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichting niet is of zou zijn geheven.
2. De suppletie moet gedaan worden voordat de belastingplichtige weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de desbetreffende onjuistheid of onvolledigheid bekend is of zal worden.
3. De suppletie, bedoeld in het eerste lid, geschiedt zo spoedig mogelijk op de door de inspecteur aangegeven wijze.
4. Het niet of niet tijdig doen van de suppletie, bedoeld in het eerste lid, en het niet doen van de suppletie op de op grond van het derde lid aangegeven wijze worden aangemerkt als een overtreding.
5. De bevoegdheid tot het opleggen van een vergrijpboete op grond van het vierde lid vervalt door verloop van vijf jaren na afloop van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan of de teruggaaf is verleend.
2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
5.Kosten
6.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank voor zover het de boetebeschikking betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boetebeschikking;
- vermindert de boete tot € 1.187.