4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“6. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
7. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegde taxatiematrix. In deze matrix is de waarde van de woning getaxeerd op € 325.000. Naast gegevens van de woning, bevat deze matrix gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten, te weten [A-straat] 3, [A-straat] 12 en [B-straat] 11, alle te [Z] .
8. De in de taxatiematrix van verweerder genoemde vergelijkingsobjecten zijn kort vóór of na de waardepeildatum verkocht en wat type, ligging en omvang betreft voldoende vergelijkbaar met de woning. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten de WOZ-waarde van de woning is herleid. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder met de taxatiematrix een toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van een berekening met kubieke- en vierkantemeterprijzen.
Hieruit vloeit voort dat de rechtbank het betoog van eiser dat een splitsing in bouwgrond en tuingrond moet worden toegepast, verwerpt. Anders dan eiser meent, heeft het gerechtshof Amsterdam de splitsing van het perceel in opstalgrond en tuingrond niet toegepast in zijn uitspraak van 9 oktober 2014. Het gerechtshof heeft een vaste vierkantemeterprijs berekend voor het aan de opstal toe te rekenen perceel en een vaste vierkantemeterprijs voor de overige grond, hiermee de afnemende meerwaarde van het perceel tot uitdrukking brengend.
9. Verweerder heeft in het onderhavige jaar geen onderscheid gemaakt tussen al dan niet aan de opstal toe te rekenen grond. Hij heeft ter zitting verklaard bij de waardering van de grond een glijdende staffel te hebben gebruikt. Deze is gebaseerd op een marktanalyse. Volgens deze staffel daalt de gemiddelde vierkantemeterprijs naarmate het te waarderen oppervlak groter is, aldus verweerder. Eiser heeft niet bestreden het standpunt van verweerder dat het gehele perceel uitsluitend ten behoeve van de opstal wordt gebruikt.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat de door eiser voorgestane splitsing naar gebruik toe te passen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de berekening van de waarde van de grond inzichtelijk gemaakt. Ook is aannemelijk gemaakt dat deze niet te hoog is vastgesteld nu deze in lijn ligt met de andere door verweerder genoemde percelen. Deze hebben weliswaar een kleiner oppervlak, maar hiermee is rekening gehouden door de hieraan toegekende hogere gemiddelde vierkantemeterprijzen. Mede gelet op de in aanmerking genomen grondprijs heeft naar het oordeel van de rechtbank verweerder tevens voldoende rekening gehouden met de verminderde doelmatigheid van het perceel.
Verweerder heeft met gebruikmaking van de matrix aannemelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, met name de grootte, de ligging en de onderhoudstoestand. Daarom kan niet worden gezegd dat de aan de woning toegekende waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
10. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de aan de woning toegekende waarde niet in een juiste verhouding staat tot de waarde die voor een of meer andere tijdvakken aan de woning is toegekend. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. Voor de beoordeling van de juistheid van de voor het onderhavige tijdvak vastgestelde waarde is daarom slechts van belang of de aan de woning toegekende waarde in overeenstemming is met het wettelijk waardebegrip, zoals onder 6 hierboven weergegeven. Aan de verhouding tussen voor twee of meer, al dan niet opeenvolgende, tijdvakken vastgestelde waarden komt in dat kader geen zelfstandige betekenis toe. Evenmin speelt bij de beoordeling van de juistheid van een WOZ-waarde de ontwikkeling van een provinciaal of landelijk gemiddelde een rol, aangezien hierin ook verkoopcijfers van objecten zijn begrepen die niet (goed) vergelijkbaar zijn met de woning. Deze verschillen te veel wat betreft waardebepalende factoren zoals omvang en ligging. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
11. Het voorgaande laat onverlet dat eiser feiten en omstandigheden kan aanvoeren die kunnen leiden tot een benedenwaartse bijstelling van de waarde van de woning.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat eiser heeft geweigerd een taxateur van de gemeente toe te laten tot zijn woning. Dat blijkt onder meer uit de hiervoor onder 2 vermelde correspondentie waarop van de zijde van eiser afwijzend is gereageerd. Dit brengt met zich dat de taxateur van verweerder niet het verwijt gemaakt kan worden dat hij de woning niet inpandig heeft opgenomen en rust - anders dan in het geval de taxateur van de heffingsambtenaar wel in de gelegenheid zou zijn gesteld de woning inpandig op te nemen - op eiser de last aannemelijk te maken dat op grond van eventuele waardeverminderende omstandigheden die bij inpandige opname naar voren zouden kunnen komen, de WOZ-waarde niet hoger is dan hij bepleit (vergelijk de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:118). Dit betekent dat voor eisers rekening blijven standpunten die vanwege het achterwege blijven van de inpandige opname niet kunnen worden geverifieerd. 12. Verweerder heeft blijkens de matrix rekening gehouden met een slechtere staat van onderhoud dan gemiddeld. Deze kwalificatie betreft ook het dak. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gehanteerde kubiekemeterprijs voor de woning – die aanmerkelijk lager is dan die van de vergelijkingsobjecten – in voldoende mate rekening heeft gehouden met de slechte kwaliteit van het dak. Eiser heeft een grotere waardedruk in verband met de door hem gestelde staat van onderhoud niet aannemelijk gemaakt.
13. Eiser, op wiens weg het ligt om de door hem genoemde schadepost van € 42.500 door scheurvorming als gevolg van een aardbeving te onderbouwen, heeft mede gelet op de betwisting daarvan door verweerder, geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft bestreden dat een aardbeving zich heeft voorgedaan en dat deze de door eiser gestelde gevolgen heeft gehad. De rechtbank acht de gestelde schade daarom niet aannemelijk gemaakt, te meer nu geen inpandige opname heeft plaatsgevonden. Dat, zoals eiser aangeeft, alle stukken dienaangaande bij de verzekeringsmaatschappij liggen en hij zodoende hiervan niets kan overleggen, dient volgens de rechtbank voor rekening van eiser te blijven.
14. Voor zover eiser zich met hetgeen hij aanvoert beroept op een schending van het gelijkheidsbeginsel door verweerder, overweegt de rechtbank het volgende. Eiser zelf heeft over de door hem in dit verband genoemde objecten [A-straat] nrs. 4, 6 en 10 opgemerkt dat de staat van onderhoud veel beter is dan die van de woning en dat zij veel luxueuzer zijn uitgevoerd dan de woning. Onder die omstandigheden is er volgens de rechtbank geen sprake van feitelijk en/of rechtens gelijke gevallen, en faalt deze grond.
15. Indien de grief van eiser moet worden verstaan dat het handelen van verweerder moet worden aangemerkt als willekeur en rechtsongelijkheid, dient deze grief te worden verworpen. Verweerder heeft getracht de waarde op zorgvuldige wijze vast te stellen. De omstandigheid dat dit wordt bemoeilijkt door de weigering van eiser om verweerder een inpandig opname van de woning toe te staan - zie hetgeen hiervoor is overwogen - kan verweerder niet worden aangerekend.
16. Van het door eiser genoemde object [A-straat] 6 is geen verkoopcijfer beschikbaar. Vergelijking met de voor dat object vastgestelde WOZ-waarde miskent dat de waarde van ieder object afzonderlijk moet worden vastgesteld. Daartoe biedt – gelet op het hiervoor in onderdeel 6 weergegeven waardebegrip in de Wet WOZ – een directe vergelijking met verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten in beginsel betere aanknopingspunten dan onderlinge vergelijking van WOZ-waarden. In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen reden tot afwijking van dit uitgangspunt. Om dezelfde reden verwerpt de rechtbank de grond van eiser dat de waarde van de woning voor het jaar 2015 kan worden afgeleid uit de door het gerechtshof Amsterdam vastgestelde waarde van de woning per 1 januari 2008 dan wel 2009. Overigens heeft verweerder gesteld dat aan de onroerende zaak [A-straat] 6 een hogere waarde dan € 235.000 is toegekend, welke stelling de rechtbank geloofwaardig acht.
17. Eiser heeft gesteld dat er in 2014/2015 diverse vrijstaande woningen met een grotere inhoud dan de woning van eiser zijn verkocht voor prijzen rond € 240.000. Nu eiser dit verder niet heeft onderbouwd en inzichtelijk heeft gemaakt met objectieve gegevens, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
18. Voorts heeft nog eiser nog aangevoerd dat de heffingsambtenaar verschillende taxatiemethoden zou hanteren. De heffingsambtenaar heeft dat gemotiveerd weersproken en zich op het standpunt gesteld dat alle woningen worden ingemeten met toepassing van de norm NEN 2580. Voorts heeft de heffingsambtenaar gebruik gemaakt van de vergelijkingsmethode, welke de rechtbank als juist en doelmatig voorkomt. Ook in zoverre falen de grieven van eiser.
19. Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij om bouwtekeningen van zijn woning heeft verzocht en dat de heffingsambtenaar deze heeft geweigerd te verstrekken. Laatstgenoemde heeft zich op het standpunt gesteld daar niet over te beschikken en dat ook overigens eiser zelf daarover beschikt. De rechtbank hecht geloof aan hetgeen de heffingsambtenaar heeft gesteld. Voorts heeft eiser niet inzichtelijk kunnen maken wat het belang van deze tekeningen voor de in geschil zijnde waardevaststelling is, nu de inhoud van de woning en de perceelsoppervlakte naar het oordeel van de rechtbank vaststaan. Bijgevolg faalt ook deze klacht.
20. Eiser heeft verweerder verzocht om een waardematrix en grondstaffels van de objecten [A-straat] nrs. 4, 6, 8, 10 en 12, en PC Hooftstraat nr. 5, Vondelstraat nrs. 33, 35 en 37, Costastraat 7 en van andere door verweerder gebruikte vergelijkingsobjecten. Met betrekking tot het object [A-straat] 12 overweegt de rechtbank dat bedoelde gegevens reeds in de in overweging 7 genoemde matrix zijn vermeld. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder niet is gehouden om gehoor te geven aan deze “fishing expedition”. Eiser heeft de rechtbank niet inzichtelijk kunnen maken – vergelijk de Instructie gerechtvaardigd belang van de Waarderingskamer welke voorschrijft dat slechts de waardegegevens mogen worden verstrekt – wat zijn concrete belang is. Zo is niet gesteld noch anderszins komen vast te staan dat deze objecten zijn verkocht op of rond de waardepeildatum, noch dat sprake is van in- dan wel uitpandige verbouwingen. Evenmin is komen vast te staan dat deze onroerende zaken een rol hebben gespeeld bij het vaststellen van de bestreden waarde van zijn woning. Immers de woningen welke de heffingsambtenaar relevant heeft geacht ter schraging van de door hem verdedigde waarde zijn vermeld in de tot de gedingstukken behorende matrix en taxatierapport en tijdens de mondelinge behandeling van het beroep toegelicht. Ook in zoverre faalt het beroep.
21. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
22. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”