4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“
Beoordeling
Ten aanzien van het betalen van het griffierecht
5. Eiseres heeft ten aanzien van het te betalen griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
6. De Hoge Raad heeft op 20 februari 2015 een arrest gewezen waarin richtlijnen zijn neergelegd voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht (ECLI:NL:HR:2015:354). In dit arrest is als volgt bepaald: “ Richtlijnen voor de behandeling van een beroep op betalingsonmacht
2.3.
Bij de beoordeling van de klachten wordt het volgende vooropgesteld.
2.3.1.
Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 28 maart 2014, nr. 12/03888, ECLI:NL:HR:2014:699, BNB 2014/135 (hierna: het arrest BNB 2014/135), kan in gevallen waarin heffing van het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor de rechtzoekende onmogelijk, althans uiterst moeilijk, maakt om gebruik te maken van een door de wet opengestelde bestuursrechtelijke rechtsgang, worden aangenomen dat de betrokkene met het achterwege laten van betaling van griffierecht niet in verzuim is, als bedoeld in artikel 8:41, lid 6, Awb. 2.3.2.
In het arrest BNB 2014/135 is nog geen aandacht besteed aan de wijze waarop een beroep op betalingsonmacht door de rechter moet worden behandeld en aan de daarbij toe te passen maatstaven. Daartoe dienen de hierna volgende richtlijnen (vgl. ook CRvB 13 februari 2015, nr. 13/1349 WWB V, ECLI:NL:CRVB:2015:282). 2.3.3.
Van de in 2.3.1 bedoelde situatie zal sprake zijn bij een rechtzoekende, zijnde een natuurlijke persoon, die aannemelijk maakt dat - op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort - het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90 percent van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm, en voorts dat hij niet beschikt over vermogen waaruit het verschuldigde griffierecht kan worden betaald. Hierbij is de gezinssamenstelling van de rechtzoekende niet van belang en dient het inkomen en vermogen van een eventuele fiscale partner te worden opgeteld bij het inkomen en vermogen van de rechtzoekende. De (maximale) bijstandsnorm voor een alleenstaande is per 1 januari 2014 € 948,18, per 1 juli 2014 € 951,64 en per 1 januari 2015 € 960,83. Dit betekent dat, wil sprake zijn van de in 2.3.1 bedoelde situatie, het maandelijkse netto-inkomen van de rechtzoekende minder moet bedragen dan per 1 januari 2014 € 853,36, per 1 juli 2014 € 856,48 en per 1 januari 2015 € 864,75.
2.3.4.
De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen wordt beoordeeld, vangt aan nadat de griffier de rechtzoekende voor de eerste maal op de verschuldigdheid van het griffierecht heeft gewezen en eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort. Indien blijkt dat in deze periode sprake is van de in 2.3.1 bedoelde situatie, dan zal de griffier aan de rechtzoekende mededelen dat vooralsnog van de heffing van griffierecht wordt afgezien. Mocht in de loop van de procedure gerede twijfel ontstaan aan de juistheid van die beoordeling, dan kan daarvan uiterlijk tot de (eind)uitspraak worden teruggekomen.”
7. In het onderhavige geval is de periode die van belang is voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht gelegen in de eerste helft van 2017. Op 1 januari 2017 bedroeg de netto-bijstandsnorm voor een alleenstaande € 933,65 (per maand). Dit betekent dat, wil sprake zijn van de hierboven bedoelde situatie, het maandelijkse netto-inkomen van eiseres in de periode van belang minder moet bedragen dan € 840,28 wil sprake zijn van betalingsonmacht.
8. Eiseres stelt dat haar besteedbare inkomen negatief wordt beïnvloed omdat zij zich gedwongen voelt om afbetalingen te doen op de lening én hypotheekrentebetalingen te voldoen aan de BV. Zij stelt dat indien zij deze betalingen niet doet dit fiscale gevolgen zal hebben. Dan zullen de leningen mogelijk worden gezien als verkapte dividenduitdelingen hetgeen tot inkomen uit aanmerkelijk belang zou leiden en tot heffing (aanmerkelijk belang) in de inkomstenbelasting. Mogelijk is daarnaast de BV belasting verschuldigd over de winst.
9. Allereerst overweegt de rechtbank dat de door eiseres ingebrachte stukken/gegevens die zien op een andere periode dan de eerste helft van 2017 niet relevant zijn.
10. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat eiseres met de door haar overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode in geding niet in staat moet worden geacht om het verschuldigde griffierecht te betalen. Uit de door eiseres overgelegde stukken en de ter zitting verstrekte informatie blijkt dat er in die periode sprake is geweest van een netto inkomen uit werkzaamheden van ongeveer € 1.500 per maand. Daar komt nog bij dat zij € 120 alimentatie per maand ontvangt.
11. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gestelde betalingen aan de BV een vorm van inkomensbesteding zijn. Daarvoor is het volgende in dit verband met name redengevend.
12. Eiseres heeft de volledige zeggenschap en beschikkingsmacht over de BV. Dit betekent dat de BV geen onafhankelijke derde is waarbij een betalingsverplichting bestaat. Dat bij niet betalen van de rente en aflossingen op de lening mogelijk belasting afgedragen zal moeten worden, leidt niet tot het oordeel dat geen sprake zou zijn van inkomensbesteding. Overigens zal de belasting, wat daar verder van zij, voor eiseres naar verwachting alsdan 25% bedragen. Dat mogelijk het niet tijdig betalen van de rente en afbetalingen van de lening financiële consequenties met zich brengt, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een betalingsverplichting die geen inkomensbesteding vormt. Het is de keuze van eiseres om deze betalingen te laten voorgaan boven griffierechtbetalingen. Dat deze keuze van eiseres voortkomt uit een in het verleden gemaakte keuze om middels een besloten vennootschap – onder andere – hypotheekaftrek en pensioen te regelen, leidt niet tot de conclusie dat eiseres thans geen keuze heeft over de wijze waarop zij haar inkomen besteedt. Het blijft, anders dan wanneer er bijvoorbeeld beslag op haar vermogen of inkomen zou zijn gelegd, nog steeds een keuze van eiseres om aan haar eigen BV betalingen te doen.
13. Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres beschikte over voldoende inkomen en dus financiële middelen om het griffierecht te voldoen.
14. Daar komt bij dat zij óók beschikt over voldoende vermogen om het griffierecht te voldoen. Eiseres bezit een pand. Eiseres stelt dat op het pand een hypotheek is gevestigd zodat zij geen vermogen heeft. De rechtbank overweegt dat eiseres er kennelijk van uitgaat dat de waarde van het pand gelijk of lager is aan de nominale waarde van de lening. Gelet op het feit dat eiseres de zeggenschap en beschikkingsmacht heeft over de BV waarmee de hypotheeklening is afgesloten acht de rechtbank dit niet aannemelijk. Daarbij is van belang dat is gebleken dat de BV blijkbaar geen verplichtingen/schulden heeft die tot (af)betaling op de leningen door eiseres nopen. De rechtbank stelt in dit verband naar aanleiding van het door eiseres ter zitting verklaarde vast dat de BV een vordering heeft op eiseres van circa € 290.000. De BV heeft als schulden pensioenverplichtingen aan eiseres zelf van € 250 per maand te betalen bij pensionering en een latente belastingschuld van ongeveer € 100.000. Eiseres heeft verder geen informatie overgelegd met betrekking tot de vermogenspositie van de BV.
Wel heeft eiseres gesteld dat de aandelen van de BV geen vermogen vertegenwoordigen. Dit standpunt verhoudt zich niet tot het standpunt van eiseres dat de economische waarde van de lening gelijk is aan de nominale waarde daarvan. Gelet op de waarde van de verplichtingen van de BV en de daar tegenoverstaande lening zou die lening – uitgaande van een eigen vermogen van de BV van nihil – economisch gezien minder waard moeten zijn.
15. Met inachtneming van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat eiseres, gedurende de periode die van belang is voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht, de toegang tot de belastingrechter niet onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt indien zij het ingevolge de wet verschuldigde bedrag aan griffierechten dient te voldoen. De financiële middelen waarover eiseres beschikt zijn daartoe toereikend. De rechtbank wijst het beroep op betalingsonmacht van eiseres dan ook af. Het feit dat eiseres in een moeilijke positie verkeert vanwege haar persoonlijke omstandigheden leidt niet tot een ander oordeel. Er is geen rechtsregel, ook niet op grond van een internationaal verdrag, dat zou moeten leiden tot toewijzing van het beroep op betalingsonmacht.
16. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht alsnog te voldoen.
17. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan een bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep.
18. Ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Awb, wordt door de griffier van de indiener van het beroep griffierecht geheven. In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat de griffier de indiener van het beroepschrift mededeelt welk griffierecht is verschuldigd en wijst de indiener daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid van dit artikel. Ingevolge het vijfde lid dient het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht. In het zesde lid is bepaald dat indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, het beroep niet-ontvankelijk is.
19. Omdat sprake is van samenhangende beroepen is voor beide onderhavige dossiers slechts één maal griffierecht verschuldigd.
20. De griffier van de rechtbank heeft bij brief van 28 juni 2018 eiseres in de gelegenheid gesteld het griffierecht ter hoogte van € 46 te betalen binnen vier weken na dagtekening van de brief. Het griffierecht was op 26 juli 2018 niet voldaan.
21. De griffier heeft bij brief van 27 juli 2018 eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van de brief. Eiseres heeft wederom niet betaald.
22. Omdat het griffierecht niet is bijgeschreven of gestort zal de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behandeling van de beroepen wordt niet toegekomen.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”