4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“10. Artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt, voor het belastingjaar 2014 en voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.”
11. Artikel 39 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2014) luidt als volgt:
“1 Als paramedicus als bedoeld in artikel 6.17, negende lid, onderdeel c, van de wet wordt aangewezen de persoon die bevoegd is tot het voeren van de titel:
2 Een verklaring als bedoeld in artikel 6.17, negende lid, onderdeel c, van de wet bevat ten minste:
a. gegevens waaruit blijkt dat degene die de verklaring afgeeft een paramedicus als bedoeld in het eerste lid is;
b. naam, praktijkadres, telefoonnummer en handtekening van de paramedicus die de verklaring afgeeft;
c. naam, adres en burgerservicenummer van de persoon die onder behandeling is van de paramedicus;
d. de aandoening van de persoon, bedoeld in onderdeel c, die aanleiding is voor de behandeling;
e. het aantal behandelingen dat voortvloeit uit ziekte of invaliditeit;
f. de dagtekening van de verklaring.”
12. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij uitgaven voor specifieke zorgkosten heeft gedaan en dat deze uitgaven op hem (of zijn partner) hebben gedrukt. Om voor aftrek in aanmerking te kunnen komen moet een direct verband bestaan tussen de uitgaven en de ziekte of invaliditeit.
Basic-Fit en Pilates lessen
13. Eiser stelt dat hij in verband met revalidatie € 192 aan kosten heeft gehad. Ter onderbouwing heeft eiser een bankafschrift overgelegd met een afschrijving van € 191,50 op 28 februari 2014 ten name van Basic-Fit. Eiser stelt dat bij het sporten een fysiotherapeut aanwezig was. Ter onderbouwing heeft hij een folder overgelegd.
Voorts stelt eiser dat [Y] in 2014 € 828 aan Pilates lessen heeft betaald en dat dit aftrekbare kosten voor genees- en heelkundige hulp betreft. Deze Pilates lessen zijn namelijk op advies van een revalidatie arts en onder begeleiding van een BIG-geregistreerde fysiotherapeut gevolgd. Ter zitting op 11 januari 2019 heeft eiser gesteld dat gelet op de BIG-registratie van de fysiotherapeut, begeleiding van een arts niet noodzakelijk was en dat zijn gronden zo moeten worden begrepen dat zijn stelling primair is gebaseerd op artikel 6.17, eerste en negende lid, onder c, van de Wet IB 2001 en subsidiair op onderdeel b van artikel 6.17, negende lid, van de Wet IB 2001.
14. Verweerder heeft betwist dat de kosten van Basic-Fit en de Pilates lessen zijn aan te merken als geneeskundige dan wel heelkundige hulp. Aan de voorwaarden van artikel 6.17, eerste en negende lid, van de Wet IB 2001 is namelijk niet voldaan.
15. De rechtbank stelt vast dat in verband met de gestelde revalidatie bij Basic-Fit en de Pilates lessen geen verklaringen zijn overgelegd als bedoeld in artikel 6.17, negende lid, onder c, van de Wet IB 2001. Reeds hierom faalt het primaire standpunt. Voorts is niet gebleken dat de activiteiten bij Basic-Fit en de Pilates lessen onder begeleiding van een arts hebben plaatsgevonden noch dat een paramedicus de behandeling heeft uitgevoerd. Hetgeen eiser daartoe heeft aangevoerd is onvoldoende. Gelet op het voorgaande en de gemotiveerde betwisting door verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat recht bestaat op een aftrek voor genees- en heelkundige hulp.
Omvang aantal kilometers in verband met vervoer wegens ziekte of invaliditeit
16. Eiser stelt dat [Y] in 2014, 23 maal een bezoek heeft gebracht aan psychotherapiepraktijk [naam] . In verband daarmee heeft zij 1.288 kilometer gereden (23 x 28 x 2 (heen- en terugreis)). Ter onderbouwing heeft hij daartoe een verklaring van [Y] overgelegd alsmede een overzicht waarop staat vermeld dat op 4 september 2014 een bedrag van € 2.431,91 is vergoed door een zorgverzekeraar aan psychotherapiepraktijk [naam] in verband met behandelingen tussen de 800 en 1799 minuten.
17. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de gestelde vervoerskosten daadwerkelijk zijn gemaakt en vervolgens ook op hem, dan wel op [Y] hebben gedrukt. Ter onderbouwing van de stelling van eiser en de verklaring van [Y] is enkel een vergoedingenoverzicht overgelegd zonder een tenaamstelling zodat hieruit niet volgt dat het vergoedingenoverzicht ziet op [Y] . Daarnaast geldt dat weliswaar uit het vergoedingenoverzicht volgt dat er eenmalig een aanzienlijk bedrag is vergoed aan psychotherapiepraktijk [naam] , maar niet op hoeveel behandelingen deze vergoeding ziet en op welke locatie die behandelingen zijn gegeven. Gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde vervoerskosten daadwerkelijk zijn gemaakt (en vervolgens ook op hem dan wel [Y] gedrukt hebben). De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht geen aftrek voor vervoerskosten in verband met de behandelingen bij psychotherapiepraktijk [naam] heeft verleend.
18. De omvang van het aantal kilometers in verband met de revalidatie bij [naam] en in het verweerschrift genoemde ‘overige kilometers’ ter hoogte van 504 kilometers staat niet ter discussie. Dit betreft in totaal 2.349 kilometers.
19. Eiser heeft laatstelijk een gemiddelde kilometerprijs van € 0,35 bepleit. Ter onderbouwing heeft eiser aangevoerd dat ten aanzien van 2013 een kilometerprijs van € 0,35 is geaccepteerd door de Belastingdienst en dat hij daaraan “enigszins” vertrouwen mag ontlenen dat in 2014 ook een kilometerprijs van € 0,35 wordt geaccepteerd.
20. Verweerder betwist de kilometerprijs van € 0,35. Eiser kan geen vertrouwen ontlenen aan de vaststelling van de specifieke zorgkosten over 2013 omdat deze pas in 2017 voor het eerst aan de orde zijn gekomen. Daarnaast kunnen de kosten jaarlijks wijzigen. Aan de omstandigheid dat ten aanzien van 2013 om praktische redenen gekozen is om uit te gaan van een gemiddelde kilometerprijs van € 0,35 houdt niet in dat ten aanzien van 2014 ook van deze kilometerprijs moet worden uitgegaan, aldus nog steeds verweerder. Verweerder heeft een gemiddelde kilometerprijs, op basis van de hem beschikbare gegevens van de auto van eiser, berekend op € 0,226 per kilometer. De gegevens die verweerder heeft gebruikt zijn onder meer het bouwjaar, de datum aanschaf, werkelijke kilometerstanden, afschrijvingskosten, onderhoudskosten, verzekeringspremie, motorijtuigenbelasting en brandstofkosten.
21. De rechtbank overweegt dat ter bepaling van de kilometerprijs de feitelijk gemaakte vervoerskosten niet (meer) zijn vast te stellen waardoor moet worden uitgegaan van een gemiddelde kilometerprijs. De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemiddelde kilometerprijs ten aanzien van 2013 door verweerder ter discussie is gesteld, dan wel dat verweerder aan eiser om een onderbouwing heeft gevraagd. Daardoor is het onderwerp bij de behandeling van de aangifte over 2013 onvoldoende specifiek aan de orde geweest om het vertrouwen te hebben kunnen wekken dat ook over 2014 een gemiddelde kilometerprijs van € 0,35 in aanmerking zou worden genomen. De rechtbank ziet geen reden om verweerder niet in de gemotiveerde berekening te volgen.
Conclusie ten aanzien van vervoerskosten
22. Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank de vervoerskosten op € 530,87 (2.349 kilometer x € 0,226). Verweerder heeft in de aanslag en in de uitspraak op bezwaar een bedrag van € 972 als vervoerskosten in aanmerking genomen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder niet een te laag bedrag als vervoerskosten in aanmerking heeft genomen.
Conclusie ten aanzien van specifieke zorgkosten
23. In de aanslagregeling heeft verweerder € 1.880 (€ 296 voor medicijnen, € 142 voor hulpmiddelen, € 972 voor vervoerskosten en € 470 geneeskundige hulp) aan specifieke zorgkosten aftrekbaar geoordeeld. In beroep heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het door eiser geclaimde bedrag van € 11 aan tandartskosten alsnog in aanmerking moet worden genomen. Daarmee komen de totale aftrekbare specifieke zorgkosten uit op € 1.891. De in aanmerking te nemen drempel van € 1.921 staat niet ter discussie. Het voorgaande betekent dat eiser in 2014 geen specifieke zorgkosten (€ 1.891 - € 1.921) in aftrek kan brengen op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning.
24. Aangezien niet wordt toegekomen aan het subsidiaire standpunt van verweerder – inhoudende de interne compensatie – gaat de rechtbank voorbij aan door eiser aangevoerde grieven daartegen.
25. De rechtbank overweegt dat in bezwaar eiser enkel op het punt van de kosten levensonderhoud kinderen in het gelijk is gesteld. Ten aanzien van deze kosten heeft de aanslagregelaar alvorens de aanslag op te leggen, eiser in de gelegenheid gesteld om deze kosten te onderbouwen. Eiser heeft toen enkele betalingsbewijzen van betalingen aan zijn ex-partner overgelegd aan verweerder. Pas in bezwaar heeft eiser alle betaalbewijzen overgelegd die hebben geleid tot acceptatie van de aftrekpost kosten levensonderhoud kinderen. Gelet op deze gang van zaken kan niet worden geoordeeld dat het bezwaar heeft geleid tot vermindering van de aanslag wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid (zie artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht), zodat voor vergoeding van kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand voor bezwaar geen aanleiding bestond.
26. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”