ECLI:NL:GHAMS:2020:4092

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-003682-19 \
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van een boottrailer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het voorhanden krijgen van een door misdrijf verkregen goed, in dit geval een boottrailer. De tenlastelegging omvatte zowel het verwerven als het voorhanden hebben van de boottrailer, terwijl de verdachte wist of had moeten weten dat het een gestolen goed betrof. Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij de boottrailer op zijn terrein aantrof en deze had afgesloten, omdat hij het terrein moest ontruimen. De verdachte ontkende te weten dat de trailer gestolen was.

Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de anonieme getuigenverklaringen in overweging genomen. De anonieme getuige had verklaard de verdachte met de trailer te hebben gezien en dat deze op een verdachte manier was afgedekt. Het hof oordeelde dat de verdachte niet geloofwaardig was en dat de omstandigheden rondom de trailer duidden op opzetheling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken en een taakstraf van 40 uur, zonder bijzondere voorwaarden. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat de proeftijd niet meer liep.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003682-19
datum uitspraak: 30 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 september 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-138754-19 en 15-158390-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2020.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2019 te Lutjewinkel, gemeente Hollands Kroon, in ieder geval in Nederland een goed, te weten een boottrailer (met serienummer [nummer]) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2019 tot en met 13 maart 2019 te Lutjewinkel, gemeente Hollands Kroon, in ieder geval in Nederland een boottrailer (met serienummer [nummer]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit. De verdachte ontkent dat hij wist of had moeten weten dat de boottrailer gestolen was. De boottrailer had geen uiterlijke kenmerken waaruit kon worden afgeleid dat deze gestolen was. De verdachte heeft verklaard dat hij de boottrailer op een dag aantrof op het terrein dat hij in gebruik had en dat deze met een kettingslot was vastgezet aan een van zijn eigen boottrailers. Omdat het terrein op straffe van verbeurdverklaring van een dwangsom van de gemeente ontruimd moest worden, heeft hij de ketting doorgeslepen en de boottrailer op de parkeerplaats daarnaast gezet. Omdat de boottrailer toen feitelijk onbeheerd stond heeft hij deze uit zorgvuldigheid afgesloten in zijn eigen aanhangwagen gezet. De verdachte heeft verklaard dat hij zowel de eigenaar van het terrein als één van de buren hierover heeft geïnformeerd. Voor zover op de verdachte een onderzoeksplicht rustte, heeft hij daaraan voldaan. Daarom moet de verdachte worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt, waarbij het uit gaat van de volgende aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 13 maart 2019 (dossierpag. 3) volgt dat de politie op die datum een melding kreeg van een persoon die anoniem wenste te blijven. Deze persoon verklaarde dat hij een week eerder, rond 4 of 5 maart 2019, heeft gezien dat de verdachte een zo goed als nieuwe boottrailer op het terrein plaatste en deze afdekte met een grote houten plaat. Ook verklaarde deze persoon op 9 maart 2019 te hebben waargenomen dat de verdachte wederom op het terrein aanwezig was en samen met een onbekende man de boottrailer in een aanhangwagen zette.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 13 maart 2019 (dossierpag. 7-12), welke verbalisant onderzoek deed naar aanleiding van de melding, volgt dat hij op voornoemde datum op een braakliggend terrein in Lutjewinkel een drietal aanhangers zag staan. Eén van deze aanhangers was afgedekt met een plastic zeil. Deze aanhanger was voorzien van het kenteken [kenteken]. De te naam gestelde van deze aanhanger betrof de verdachte. Aan de achterzijde van de aanhanger zag de verbalisant door het plastic zeil het uiteinde van een andere aanhanger. Toen de verbalisant in de aanhanger keek zag hij dat daarin een boottrailer stond voorzien van een registratienummerplaat met registratienummer: [nummer]. Uit het proces-verbaal van aangifte van 15 januari 2019 (dossierpag. 22-23) volgt dat op die datum aangifte is gedaan van diefstal van de boottrailer met voornoemd registratienummer.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden stelt het hof allereerst vast dat het onder de verdachte aangetroffen goed van misdrijf, te weten van diefstal, afkomstig was. Verder stelt het hof vast dat de verdachte de boottrailer - aan het zicht onttrokken - in zijn aanhangwagen had geplaatst. Dit zijn zeer verdachte omstandigheden die om een geloofwaardige verklaring van de verdachte vragen. De daarvoor door de verdachte gegeven verklaring die hij heeft afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep acht het hof echter niet geloofwaardig. Het is ongeloofwaardig dat er een onbekend persoon een duur goed als een boottrailer zonder dit bekend te maken op het terrein van de verdachte zou zetten. Ook is het niet geloofwaardig dat de verdachte in dat geval niet meer moeite zou hebben gedaan om uit te vinden van wie de trailer daadwerkelijk was alvorens het slot ervan door te slijpen en de trailer in zijn aanhangwagen te plaatsen.
Hoewel anonieme verklaringen met behoedzaamheid moeten worden bezien, is het hof van oordeel dat in samenhang met de verdachte omstandigheden waaronder de trailer is aangetroffen en de ongeloofwaardige verklaring van de verdachte, voor het bewijs betekenis mag worden toegekend aan die anonieme verklaring. Het hof gaat er gelet op de inhoud van die verklaring dan ook vanuit dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de boottrailer wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Wettig en overtuigend kan dan ook worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Het bewijsverweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 13 maart 2019 te Lutjewinkel, gemeente Hollands Kroon een goed, te weten een boottrailer (met serienummer [nummer]) heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarden zijn opgelegd dat de verdachte zich periodiek zal melden bij de reclassering, dat hij zal deelnemen aan een gedragsinterventie die is gericht op het vergroten van cognitieve vaardigheden en dat hij zich meewerkend zal opstellen ten aanzien van een behandeling bij Divisie Forensische psychiatrie. Voorts heeft de politierechter een taakstraf opgelegd voor de duur van veertig uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, maar dat daarbij geen bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsman heeft verzocht in geval van strafoplegging enkel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een boottrailer, terwijl hij wist dat dit goed van misdrijf afkomstig was. Door dit handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2020 is hij eerder veelvuldig ter zake van vermogensdelicten waaronder heling onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt het hof mee in zijn nadeel.
Gelet op de ernst van het feit, de recidive en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf van enige duur. Gelet op het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, een en ander zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen, zal het hof deze straf evenwel in voorwaardelijke vorm opleggen en daar anders dan de politierechter geen bijzondere voorwaarden aan verbinden. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds beoogd de verdachte in de gelegenheid te stellen de positieve ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten, terwijl daarmee anderzijds wordt beoogd hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof legt daarbij een hogere voorwaardelijke gevangenisstraf op dan door de advocaat-generaal gevorderd; een voorwaardelijke gevangenisstraf van beperktere duur doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en het strafblad van de verdachte.
Daarnaast zal het hof met het oog op de ernst van het feit een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 oktober 2016 in de zaak met parketnummer 15-158390-16 opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 250,00. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf dient te worden afgewezen, nu uit de stukken niet is gebleken dat de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf op enig moment is verlengd waardoor deze nog liep ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen
hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Noord-Holland, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Noord-Holland van 24 oktober 2016, parketnummer 15-158390-16, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 250,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. J.L. Bruinsma en mr. M.J.A. Duker,
in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2020.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]