ECLI:NL:GHAMS:2020:4091

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-000644-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake contactverbod en gevangenisstraf voor zedendelict

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2019. De verdachte, geboren in 1982, was veroordeeld voor een zedendelict waarbij hij via internet contact had gelegd met een 14-jarig meisje. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, waarbij het hof een bijzondere voorwaarde schrapte en een nieuwe strafmotivering gaf. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met het slachtoffer.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had het slachtoffer gemanipuleerd en zijn verantwoordelijkheid als volwassene niet genomen. Het hof heeft vastgesteld dat het misbruik ernstige gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer, die nog steeds psychische problemen ondervindt. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor zedendelicten, maar zijn houding tijdens de rechtszittingen gaf weinig blijk van inzicht in de ernst van zijn daden.

Het hof heeft de straf bepaald op 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft de bijzondere voorwaarden opgelegd zoals voorgesteld door de reclassering, met uitzondering van de voorwaarde van medewerking aan het convenant tussen reclassering en politie. Het hof heeft geoordeeld dat de opgelegde straf passend is, gezien de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. De beslissing is genomen in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000644-19
datum uitspraak: 30 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-094935-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Hetgeen de raadsman ter terechtzitting omtrent het bewijs naar voren heeft gebracht, heeft het hof niet tot andere inzichten gebracht dan de rechtbank. Het hof verenigt zich dan ook met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf, in welk verband het hof een bijzondere voorwaarde schrapt en overigens tot een nieuwe strafmotivering komt.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gedurende die proeftijd is als bijzondere voorwaarde opgelegd – enigszins verkort weergegeven - dat de verdachte medewerking verleent aan reclasseringstoezicht en een periodieke meldplicht alsmede aan diagnostisch onderzoek en behandeling bij De Waag, dat hij zich inzet voor het realiseren en behouden van een passende dagbesteding, bereikbaar is voor de reclassering en zijn behandelaren en begeleiders en de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en toestemming verschaft om referenten te raadplegen. Daarnaast is bepaald dat de verdachte zijn medewerking verleent aan het convenant tussen reclassering en politie, hetgeen onder meer inhoudt dat de verdachte door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving. Tot slot is als bijzondere voorwaarde opgelegd een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer].
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht medewerking te verlenen aan het convenant tussen reclassering en politie, hetgeen onder meer inhoudt dat de verdachte door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving.
De raadsman heeft verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij in het bijzonder geldt dat de verdachte een zeer moeilijke jeugd heeft gehad. De raadsman heeft verzocht bij bepaling van de duur van een eventueel voorwaardelijk strafdeel en de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden het resocialisatie-aspect voorop te stellen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte, een destijds 34-jarige man, heeft via internet contact gelegd met de toen 14-jarige [slachtoffer]. Vervolgens heeft hij met haar in het Reinaldapark in Haarlem afgesproken. In het Reinaldapark is de verdachte met [slachtoffer] naar een afgelegen plek gegaan en heeft hij seks met haar gehad, waarbij de seksuele handelingen onder meer bestonden uit het binnendringen van het lichaam van [slachtoffer]. De verdachte heeft louter gehandeld vanuit zijn eigen belang en behoeften en het jonge en beïnvloedbare slachtoffer gemanipuleerd zodat zij meeging in zijn gedrag zonder dit echt of bewust te willen. Daarmee heeft hij de lichamelijke en geestelijke integriteit en het welzijn van het jeugdige slachtoffer op brute wijze geschonden. De verdachte had als volwassene nooit op deze wijze contact met een zo jong meisje mogen hebben en had zijn verantwoordelijkheid als volwassene moeten nemen. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de slachtofferverklaring, die namens de ouders van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep is voorgedragen, is gebleken dat het misbruik nog altijd een grote impact op het leven van [slachtoffer] heeft en het gezin waartoe zij behoort. Door het trauma zijn haar problemen zoals een negatief zelfbeeld en last van slaapproblemen alleen maar erger geworden. Daarnaast heeft zij last van paniek- en angstaanvallen en depressie, waarvoor zij medicatie krijgt. Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het slachtoffer door het misbruik geestelijk en lichamelijk ernstig en misschien wel blijvend heeft beschadigd.
Het hof komt op grond van het vorenstaande in beginsel tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof verder acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder ter zake van zedendelicten strafrechtelijk is veroordeeld. Verder heeft het hof kennis genomen van het psychologisch rapport van 17 januari 2019 van klinisch psycholoog [naam 1]. Daarin wordt –kort gezegd– geconcludeerd dat het niet mogelijk was om de verdachte in een ambulant kader voldoende diepgaand te onderzoeken. De verdachte had een zeer sociaal-wenselijke houding, was niet in staat tot zelfreflectie, bagatelliseerde psychische problemen en ontkende tekortkomingen. Hij liet volgens de psycholoog niet het achterste van zijn tong zien en daardoor is het waarschijnlijk dat het psychisch functioneren van de verdachte en zijn psychische problematiek onvoldoende in beeld zijn gekomen. Hoewel de psycholoog geen ernstige psychiatrische problemen heeft geconstateerd, zijn er aanwijzingen voor het bestaan van persoonlijkheidspathologie. De psycholoog adviseerde – gelet op de ernst van het feit – een observatie in het Pieter Baan Centrum om het psychisch functioneren van de verdachte goed in beeld te brengen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 21 januari 2019 van [naam 2], als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering kan zich vinden in het advies van de psycholoog, maar adviseert, indien er onvoldoende gronden bestaan om de verdachte ter observatie in het Pieter Baan Centrum te plaatsen, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden te verbinden. Volgens de reclassering kan binnen een behandeling van de verdachte worden ingezet op het vergroten van het inlevingsvermogen, de copingsvaardigheden en de seksualiteitsbeleving van de verdachte. Voorts dienen er in het kader van de bijzondere voorwaarden controles van de verdachte plaats te vinden door middel van het opstellen van een veiligheidsplan. De reclassering adviseert daarom om als – dadelijk uitvoerbare – bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met het slachtoffer, het vermijden van contact met voor hem onbekende minderjarigen, het vinden van een dagbesteding, de controle van digitale gegevensdragers en andere voorwaarden betreffende het gedrag.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat een observatie in het Pieter Baan Centrum thans niet aangewezen is. Daarbij neemt het hof in overweging dat de verdachte geen relevante documentatie heeft en sindsdien niet is gebleken dat de verdachte een ander strafbaar feit heeft gepleegd. Nu het verrichten van (nadere) diagnostiek en behandeling ook mogelijk is in het kader van de door de reclassering als alternatief geadviseerde ambulante behandeling, zal het hof de reclassering volgen in haar advies om de verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren ambulant te behandelen, welke behandeling als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd.
Daarbij zullen de overige voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd worden opgelegd, met uitzondering van de voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht medewerking te verlenen aan het convenant tussen reclassering en politie, hetgeen onder meer inhoudt dat de verdachte door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving. Anders dan de rechtbank en met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat oplegging van deze bijzondere voorwaarde een te verregaande inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte en niet past binnen het kader van artikel 14c, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte houdt het hof tot slot rekening met het volgende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte enig inzicht getoond in het strafwaardige van zijn handelen. Evenwel heeft de verdachte er nauwelijks blijk van gegeven de ernst van de gevolgen in te zien die zijn handelen voor het slachtoffer hebben gehad. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte aangegeven met name spijt te hebben van zijn handelen vanwege de nadelige gevolgen die onderhavige zaak voor hemzelf hebben. De verdachte lijkt niet in te zien dat zijn handelen ten koste is gegaan van het lichamelijk en geestelijk welzijn van het jeugdige slachtoffer.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en de houding van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een aanzienlijke vrijheidsbeneming meebrengt. Matiging van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, zoals door de raadsman wordt voorgestaan, doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de aard en de ernst van het bewezenverklaarde. De door de advocaat-generaal geëiste straf acht het hof, gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, evenwel te zwaar.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf zoals ook door de rechtbank is opgelegd voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met oplegging van de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden.
Nu er onvoldoende grond is om aan te nemen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 14e Wetboek van Strafrecht waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk ernstig delict zal begaan, zal het hof anders dan door de reclassering geadviseerd niet bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- zich binnen twee weken na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] en dat hij zich gedurende een door Reclassering Nederland bepaalde periode blijft melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- meewerkt aan diagnostisch onderzoek door en zich laat behandelen bij de forensische polikliniek De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling dan wel behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de politie toeziet op de handhaving van dit contactverbod;
- zich inzet voor het realiseren en het behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
- ervoor zorgt dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en begeleiders;
- de reclassering zicht verschaft op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en de reclassering toestemming verschaft om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. M.J.A. Duker en mr. C.J. van der Wilt,
in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2020.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]