ECLI:NL:GHAMS:2020:4022

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
23-004501-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van eenvoudige kasopstelling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene, die in het verleden was veroordeeld voor witwassen. Het openbaar ministerie had een vordering ingediend tot betaling van een bedrag van € 82.772,00, dat later werd gematigd tot € 72.472,00. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 65.523,00 en de betrokkene verplicht tot betaling van € 48.958,00. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de betrokkene een bedrag van € 54.824,00 aan de Staat moet betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie in zijn geheel toegewezen, waarbij het hof de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gebaseerd op een kasopstelling. Het hof heeft verschillende argumenten van de verdediging verworpen, waaronder de stelling dat bepaalde uitgaven niet als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De betrokkene is thans gedetineerd en heeft in hoger beroep zijn verweer gevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de vordering van het openbaar ministerie terecht was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004501-19
datum uitspraak: 9 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-680065-16 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres 1],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almelo, locatie De Karelskamp,
te Almelo.

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft bij schriftelijke vordering van 15 mei 2019 gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 82.772,00. Bij conclusie van repliek van 9 oktober 2019 heeft de officier van justitie de vordering gematigd tot € 72.472,00.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2019 veroordeeld
- kort gezegd en voor zover van belang - ter zake van witwassen in de periode van 4 februari 2016
tot en met 4 november 2016.
De betrokkene en het openbaar ministerie hebben beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest.
Op 27 oktober 2020 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd en teruggewezen, uitsluitend betreffende de beslissingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde (vrijspraak) en de strafoplegging.
De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 27 november 2019 het wederrechtelijk verkregen
voordeel geschat op € 65.523,00 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat
van € 48.958,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het
Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen
de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt
dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft per e-mailbericht van 23 november 2020 een standpunt ingediend, waarin geconcludeerd is tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 65.523,00 en gevorderd
is aan de betrokkene een betalingsverplichting op te leggen van € 48.958,00.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal haar standpunt ten aanzien van de betalingsverplichting gewijzigd, omdat anders dan eerst door haar werd aangenomen de verbeurdverklaring van de Mercedes A200 met kenteken [kenteken 1] niet onherroepelijk is. Zij rekwireert primair tot een betalingsverplichting gelijk aan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 65.523,00. Subsidiair stelt zij dat de verbeurdverklaring van de Mercedes wel dient te worden verdisconteerd, hetgeen moet resulteren in een betalingsverplichting aan de Staat van € 48.958,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat het
Rapport Wederrechtelijk Verkregen Voordeel van 18 mei 2018 (hierna: rapport) voordeel is opgesteld naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017 en dit vonnis bij arrest
van het gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2019 is vernietigd.
Subsidiair heeft de raadsman het volgende aangevoerd over de berekening.
Beginsaldo: ontvangen schadevergoeding en verkoop Audi A1
Het beginsaldo moet worden verhoogd met € 7.150,00 (de in februari 2012 ontvangen schadevergoeding ex artikel 89 (oud) en 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering) respectievelijk
€ 14.000,00, afkomstig van de verkoop van de Audi A1 aan [naam 1].
Aan de hand van het Uittreksel Justitiële Documentatie kan worden vastgesteld dat de betrokkene gedurende een lange periode in detentie verbleef, waardoor de betrokkene de in 2012 ontvangen schadevergoeding nog tot zijn beschikking had aan het begin van de onderzoeksperiode, te weten
4 februari 2016. De betrokkene geeft ter terechtzitting aan dat hij het geld heeft aangewend om een
eigen autoverhuurbedrijf op te zetten.
Voor wat betreft de Audi A1 voert de verdediging aan dat de auto op naam stond van [naam 2], de moeder van mevrouw [naam 3]. [naam 3] was de toenmalige vriendin van de betrokkene en
hij heeft ingeschreven gestaan op het adres [adres 2], samen met mevrouw [naam 2]
en [naam 3]. De betrokkene was de eigenaar van de Audi A1, maar omdat hij in detentie zat is het kentekenregister de auto op naam van zijn schoonmoeder gezet. De betrokkene heeft de auto in het najaar van 2015 verkocht aan [naam 1].
Mercedes met kenteken [kenteken 1]
De opbrengst van de Mercedes, te weten meer specifiek de vervreemdingswaarde van € 16.565,00, moet in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel omdat het arrest van het hof in de strafzaak op dat punt onherroepelijk is.
Rolex horloge Datejust II
Voor de Rolex Datejust II is door de juwelier [juwelier] geen geconcretiseerde factuur en kwitantie uitgeschreven voor de verkoop van dit horloge. Daarmee staat onvoldoende vast dat het horloge op 20 februari 2016 is verkocht vanuit deze Rolex-boutique. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden verminderd met € 8.450,00.
Scooters met kenteken [kenteken 2] en [kenteken 3]
Voornoemde scooters zijn in beslag genomen onder [naam 3] en niet onder de betrokkene. Omdat de betrokkene niet is veroordeeld voor het witwassen van de scooters en voorts onvoldoende duidelijk is wanneer de scooters zijn aangeschaft, moeten deze posten worden geschrapt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden verminderd met tweemaal € 3.000,00.
Huishoudelijke uitgaven
De post huishoudelijke uitgaven ter hoogte van € 10.899,00 is te generiek en niet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene toegespitst. De betrokkene verbleef in [stichting] in deze periode, ontving een uitkering en kreeg € 200,00 per maand aan leefgeld. Gelet hierop is de post van € 10.899,00 ten onrechte in de berekening opgenomen.
Vakantie
De post vakanties is onvoldoende onderbouwd. Het is vrijwel onmogelijk binnen een tijdsbestek van
vijf dagen € 10.000,00 uit te geven. Dit bedrag moet daarom in mindering worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bankstel
De betrokkene stelt ten aanzien van het bankstel dat hij dit cadeau heeft gekregen. De factuur staat
op naam van [naam 4]. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet met € 1.299,00 worden verminderd.

Oordeel van het hof

Het hof verwerpt het primaire verweer. In het rapport is het wederrechtelijk verkregen voordeel
niet berekend aan de hand van genoemd vonnis, maar aan de hand van een kasopstelling.
De vernietiging van het strafvonnis door het hof is - gelet op de inhoud van het strafarrest - daarop niet van invloed. Het hof neemt derhalve het rapport tot uitgangspunt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beginsaldo: ontvangen schadevergoeding en verkoop Audi A1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de betrokkene verklaard dat hij de ontvangen schadevergoeding van € 7.150,00 heeft aangewend om een eigen autoverhuurbedrijf te beginnen. Volgens de betrokkene is dit bedrag op de rekening van een vriendin gestort, waarna hij het geld heeft gepind en vervolgens voor legale activiteiten heeft aangewend. Gelet op de lezing van de betrokkene is het hof van oordeel dat hij dit geld niet heeft kunnen aanwenden om te voorzien in zijn levensonderhoud. Dit leidt tot de conclusie dat - wat er zij van hetgeen door de betrokkene overigens is aangevoerd - de betrokkene dit bedrag niet meer tot zijn beschikking had.
De getuige [naam 1] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij een Audi A1 van de betrokkene heeft gekocht, het kenteken van een auto beginnend met [kenteken 4]. Uit geraadpleegde
RDW-gegevens volgt dat deze getuige geen Audi A1 met een kenteken beginnend met [kenteken 4] op zijn naam heeft gehad. Wel is gebleken dat hij op 1 september 2015 een Audi A1 met kenteken [kenteken 5] op zijn naam heeft gekregen. Het kenteken van die Audi stond daarvoor van 7 juli 2014 tot 1 september 2015
op naam van [naam 2]. Uit de verklaring die [naam 1] bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd volgt dat de verkoop van de Audi A1 niet ziet op de Audi waar de betrokkene over verklaart.
Resumerend is het hof van oordeel dat zowel de schadevergoeding als het bedrag van € 14.000,00 niet moet worden meegenomen in het beginsaldo.
Mercedes A200 met kenteken [kenteken 1]
De betrokkene heeft verklaard dat hij de Mercedes in de onderzoeksperiode heeft gekocht voor
€ 15.000,00. Voor dat bedrag wordt de auto in de berekening van het wederrechtelijk verkregen
voordeel meegenomen.
Rolex Datejust 12-12-2015
Naar het oordeel van het hof is komen vast te staan dat deze Rolex is aangeschaft buiten de onderzoeksperiode. Het hof zal € 10.300,00 op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering brengen.
Rolex Submariner
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wanneer voornoemde
Rolex is aangeschaft. Het is daarom onduidelijk of deze aankoop binnen de onderzoeksperiode valt.
Het hof zal € 8.900,00 niet meenemen in het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Rolex Datejust II
Op 20 februari 2016 is dit horloge verkocht door juwelier [juwelier] gevestigd in de [adres 3] te Amsterdam. Het horloge is contant betaald voor € 8.450,00. Het in het ontnemingsrapport genoemde aankoopbedrag van € 6.500,00 is kennelijk een vergissing.
Uit de enkelbandgegevens van de betrokkene volgt dat (de enkelband van) de betrokkene op
20 februari 2016 tussen 16:25 uur en 17:02 uur in de [adres 3] was. Op grond van
het voorgaande acht het hof voldoende aannemelijk dat de betrokkene voornoemde Rolex
heeft aangeschaft binnen de onderzoeksperiode, zodat € 8.450,00 moet worden meegenomen
in de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof merkt voorts op dat door de betrokkene - gezien hetgeen onderbouwd is aangevoerd -
onvoldoende naar voren is gebracht om dit afdoende te weerleggen.
Scooters met kenteken [kenteken 2] en [kenteken 3]
Uit het onderzoek 13KALE is gebleken dat de betrokkene vaak gebruik maakte van derden om zijn vermogen af te schermen. Voor het op naam zetten van (motor)voertuigen dan wel het huren van voertuigen gebruikte de betrokkene vaak de naam zijn ex-vriendin [naam 3]. Zo staat de scooter
met kenteken [kenteken 2] op naam van [naam 3]. Uit gegevens van het RDW blijkt dat
deze scooter voor het eerst op de Nederlandse weg is toegelaten op 28 mei 2016. Aannemelijk is derhalve dat deze scooter op of omstreeks deze datum is aangeschaft. De scooter met kenteken
[kenteken 3] werd op 6 april 2016 op naam van [naam 3] gezet. Dat deze scooter op of omstreeks deze datum is aangeschaft is eveneens aannemelijk. Uit de opgevraagde rekeningafschriften blijkt dat er in de periode van tenaamstelling van beide scooters geen geld van de rekeningen van
[naam 3] is opgenomen. Voorts vinden er vanaf haar rekening geen overschrijvingen plaats voor de aankoop van de scooters. Voldoende aannemelijk is dat het de betrokkene is geweest die de scooters heeft aangeschaft. Dit wordt bovendien bevestigd in opgenomen gesprekken van 4 en 23 september 2016, waarin de betrokkene aan derden vertelt dat hij degene is geweest die de scooters heeft gekocht. De bedragen € 3.000,00 en € 3.000,00 dienen derhalve te worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bankstel en boxspring
Het hof acht - op grond van hetgeen hierna wordt overwogen - voldoende aannemelijk dat het betrokkene is geweest die binnen de onderzoeksperiode voornoemde goederen heeft aangeschaft. Uit het onderzoek 3KALE is gebleken dat de betrokkene vanaf 1 september 2016 een woning huurde in Rotterdam op het adres [adres 4]. In de op 3 november 2016 in beslag genomen Mercedes (met kenteken [kenteken 1])
lag een factuur van 18 augustus 2016 betreffende de aankoop van een boxspring op naam van de betrokkene. Het bed is gekocht voor € 799,00. Daarnaast is een factuur voor een bankstel aangetroffen van 10 oktober 2016 in de kamer van Stichting [stichting] in gebruik bij de betrokkene. Het bankstel is voor € 1.499,00 gekocht. De betrokkene heeft in hoger beroep verklaard dat hij het bankstel van [naam 3] cadeau had gekregen. Het hof acht deze lezing niet geloofwaardig, omdat [naam 3] vrijwel geen legale inkomsten had. Het is derhalve niet aannemelijk dat zij een bankstel ter waarde van € 1.499,00 heeft aangeschaft en dit aan betrokkene cadeau heeft gedaan. De aanschafwaarde van de boxspring en
het bankstel van € 799,00 en € 1.499,00 moeten worden meegenomen in het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vakantie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de betrokkene aangevoerd dat het onmogelijk is in vijf dagen
tijd € 10.000 uit te geven. De betrokkene is bij arrest van 21 februari 2019 veroordeeld voor witwassen van ongeveer € 10.000, uitgegeven aan een vakantie te Ibiza. Dit deel van het arrest is onherroepelijk, zodat € 10.000,00 kan worden opgenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De enkele opmerking van de betrokkene dat dit onmogelijk zou zijn leidt niet tot een ander oordeel, waarbij voor de onderbouwing van deze post nog verwezen wordt naar pagina 11 van voornoemd arrest.
Huishoudelijke uitgaven
Het hof is van oordeel dat het bedrag van € 10.899,00 niet moet worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aangezien sprake lijkt te zijn van een dubbeltelling. Zo wordt de post Vakantie zowel apart opgenomen, alsook meegenomen in de huishoudelijke uitgaven. Voorts is in het licht van de gevoerde verweren niet aannemelijk dat deze berekening op de betrokkene van toepassing is. Het hof zal een bedrag van € 10.899,00 niet meenemen in het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de volgende schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Beginsaldo contant geld € 100,00
Ontvangsten inclusief bankopnamen € 460,00 +
Totaal beschikbaar voor het doen van uitgaven € 560,00
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen:
Mercedes A200 met kenteken [kenteken 1] € 15.000,00
Brandstof € 2.311,00
Scooter met kenteken [kenteken 2] € 3.000,00
Scooter met kenteken [kenteken 3] € 3.000,00
Rolex Datejust II € 8.450,00
Boxspring € 799,00
Bankstel € 1.499,00
Huurwoning € 6.250,00
Vakantie € 10.000,00
Huur [huurauto] € 1.900,00
Contante stortingen € 3.175,00 +
Totaal € 55.384,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel:
(€ 55.384,00 - € 560,00 =) € 54.824,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof in de onderliggende strafzaak gecasseerd voor wat betreft (onder meer) de strafoplegging en de zaak teruggewezen (ECLI:NL:HR:2020:1693). Dit heeft tot gevolg dat er voor wat betreft de verbeurdverklaring van de Mercedes geen sprake is van een onherroepelijke beslissing. Dat maakt dat het hof geen aanleiding ziet tot aftrek van de vervreemdingswaarde van
€ 16.565,00 te komen. Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem genoten wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling van € 54.824,00 aan de Staat.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
54.824,00 (vierenvijftigduizend achthonderdvierentwintig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 54.824,00 (vierenvijftigduizend achthonderdvierentwintig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1.080 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. S. Clement, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 december 2020.
=========================================================================
[…]