Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding na verwijzing door de Hoge Raad
2.Feiten
3.Beoordeling
NJ 1999/683 (https://www.navigator.nl/document/id15761998100216673nj1999683dosred), waarin een dergelijke uitzondering aan de orde was. In dit verband is van belang dat (ingevolge eveneens vaste rechtspraak over de twee conclusieregel) (ook) uitzonderingen mogelijk zijn op de ‘in beginsel strakke regel’ dat de oorspronkelijke eiser zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord mag veranderen of vermeerderen. Een dergelijke uitzondering is – onder meer – mogelijk indien met de eiswijziging of eisvermeerdering aanpassing wordt beoogd aan eerst na de memorie van grieven of van antwoord voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eiswijziging of eisvermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de eiswijziging of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. (Vgl. HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771 (https://www.navigator.nl/document/id1a9967e483879ef6c7e561dea1f41a40?anchor=id-533bd5244e3b554f1c668525b7274c04),
NJ 2010/154 (https://www.navigator.nl/document/ideea4cf1584f6a7c6bbb33f5ff82c90ef)(Wertenbroek q.q./Van den Heuvel) en HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7064 (https://www.navigator.nl/document/idef18b6139c1a44dc902f96ebc8d4e26d?anchor=id-a13eded0-5058-46de-98e2-f1caf5c91ae2),
NJ 2013/6 (https://www.navigator.nl/document/idded602f762dc4104831a738fa88bd7e5)(Pessers/Ru-Pro)). Indien voldaan is aan de voorwaarden zoals vermeld in de zojuist genoemde arresten van 19 juni 2009 en 23 september 2011, is een wijziging of vermeerdering van eis, bij wijze van uitzondering op de ‘in beginsel strakke regel’, in beginsel ook mogelijk in een verwijzingsprocedure na cassatie. Die procedure geldt immers als een voortzetting van het geding in hoger beroep voor cassatie en verwijzing. Wel moet dan nog op de voet van art. 130 lid 1 (https://www.navigator.nl/document/openCitation/id52fd04ad6a45b2058cc296b92cb511f7) Rv beoordeeld worden of de eiswijziging of eisvermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde, hetgeen volgens de parlementaire geschiedenis (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 321) en overeenkomstig vaste rechtspraak van de Hoge Raad (vgl. HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999: ZC2914,
NJ 2000/220 (https://www.navigator.nl/document/id15761999052816854nj2000220dosred)(Heep/Heep), rov. 3.4) het geval is indien sprake is van onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel onredelijke vertraging van het geding. Bij die beoordeling kan ook het stadium waarin de procedure verkeert van belang zijn (zie voor een en ander Hoge Raad 15-09-2017, nr. 15/01633, ECLI:NL:HR:2017:2360).