ECLI:NL:GHAMS:2020:3849

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
18/00343
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift tegen waterschapsbelasting en de gevolgen van tijdige indiening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift van [X BV] tegen de invordering van waterschapsbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde H.M. van Vliet, had bezwaar gemaakt tegen de kosten van een aanmaning en een dwangbevel, maar de invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 april 2018. Het hoger beroep werd ingediend op 14 juni 2018, maar het Hof oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De belanghebbende stelde dat het bezwaarschrift op de laatste dag van de termijn ter post was bezorgd, maar het Hof vond de verklaring van de gemachtigde onvoldoende om dit te bewijzen. Het Hof concludeerde dat de invorderingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De kostenveroordeling werd afgewezen, en het Hof gaf aan dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 18/00343
13 augustus 2020
uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X BV],gevestigd te [Z], belanghebbende,
gemachtigde: H.M. van Vliet
tegen de uitspraak 17 april 2018 in de zaak met kenmerk AMS 17/4767 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de ambtenaar belast met de invordering van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, de invorderingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is op 31 januari 2017 een aanslag waterschapsbelasting (zuiveringsheffing bedrijven) opgelegd over het jaar 2017. Bij aanmaning van 11 april 2017 zijn aanmaningskosten ten bedrage van € 7 aan belanghebbende in rekening gebracht. Bij besluit van 16 mei 2017 is een dwangbevel aan belanghebbende uitgevaardigd, waarbij dwangbevelkosten ten bedrage van € 40 in rekening zijn gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 27 juni 2017, ingekomen bij de
invorderingsambtenaar op 29 juni 2017, bezwaar gemaakt tegen de kosten van de aanmaning en de dwangbevelkosten. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 4 juli 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft
in haar uitspraak van 17 april 2018 als volgt beslist:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond wat betreft de ontvankelijkheid van het bezwaar;
- verklaart zich onbevoegd wat betreft het beroep tegen het ambtshalve genomen besluit om de aanmaningkosten en de kosten van betekening van het dwangbevel te verminderen tot nihil.”
1.4.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 14 juni
2018. De invorderingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak als bedoeld in art. 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft een verzetschrift ingediend. Het Hof heeft het verzet bij uitspraak op verzet van 25 juni 2019 gegrond verklaard.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Van het verhandelde
ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift verzocht om een vergoeding van proceskosten.
2.2.
De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende vervolgens ambtshalve beoordeeld. Dit heeft er toe geleid dat de aanmaningskosten en de kosten van betekening van het dwangbevel (ambtshalve) zijn verminderd tot nihil. Er is geen proceskostenvergoeding toegekend.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Te dezer zake houdt partijen in hoger beroep enkel verdeeld of belanghebbende het bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:

De ontvankelijkheid van het bezwaar
5. De rechtbank moet allereerst beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar.
De rechtbank gaat daarbij uit van de - door eiseres niet betwiste - gegevens zoals die door
verweerder zijn vertrekt.
6. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond
van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na de dag waarop het besluit, in dit geval
het dwangbevel, op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dat is in dit soort
gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond
van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn
is ontvangen. Bij verzending per post is het bezwaarschrift volgens het tweede lid van dat
artikel tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het
bezwaarschrift niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Als iemand
een bezwaarschrift te laat indient, verklaart het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk.
Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
7. De dagtekening van het dwangbevel is 16 mei 2017. Er is geen aanleiding om aan te
nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor
het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op 27 juni 2017.
8. Eiseres heeft het bezwaarschrift per post verzonden. Gelet op het poststempel van
28 juni 2017 gaat de rechtbank ervan uit dat het bezwaarschrift op 28 juni 2017 op de post is
gedaan. Het bezwaarschrift is gedateerd 27 juni 2017 en bij het bestuursorgaan
binnengekomen op 29 juni 2017. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend.
9. De rechtbank is niet gebleken van door eiseres geschetste omstandigheden die kunnen
leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dit betekent dat verweerder het
bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.
De inhoudelijke beoordeling van het beroepschrift
10. Over de ambtshalve genomen beslissing van verweerder om de aanmaningskosten en
de kosten van betekening van het dwangbevel te verminderen tot nihil overweegt de
rechtbank als volgt. Gelet op het gesloten rechtsmiddelensysteem in het belastingrecht staan
tegen deze besluiten van verweerder geen bezwaar en beroep open. De rechtbank verklaart
zich ten aanzien van het beroep voor zover dat is gericht tegen deze beslissing dan ook
onbevoegd.
11. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen
aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Vast staat dat 27 juni 2017 de laatste dag van de bezwaartermijn was en dat op de envelop, waarin het bezwaarschrift door de invorderingsambtenaar is ontvangen, een leesbaar stempelafdruk van PostNL met de datum 28 juni 2017 is aangebracht. Belanghebbende heeft in hoger beroep haar door de rechtbank verworpen stelling herhaald dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard door de invorderingsambtenaar, omdat haar gemachtigde het bezwaarschrift op de laatste dag van de beroepstermijn (27 juni 2017) omstreeks 23.00 uur - dus na de buslichting maar wel tijdig - in een brievenbus van PostNL heeft geworpen. De inhoud van de brievenbus is op 28 juni 2017 opgehaald en daarom op die datum gestempeld, aldus belanghebbende.
5.2.
Belanghebbende heeft zich in haar pleitnota, onder verwijzing naar - naar zij stelt - uiteenlopende uitspraken van rechters, primair op het standpunt gesteld dat omwille van de rechtsgelijkheid rechtzoekenden het voordeel van de twijfel moeten krijgen en dat daarom alle brieven met een PostNL-datumstempel moeten worden aangemerkt als te zijn ter post bezorgd op de dag die voorafgaat aan de dag waarop het datumstempel is geplaatst. Dit standpunt kan niet als juist worden aanvaard. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum door het postvervoerbedrijf is afgestempeld sluit weliswaar niet uit dat dit stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd (vgl. HR 17 juni 2005, nr. 40 737, ECLI:NL:HR:2005:AT7649), maar bij een leesbaar poststempel geldt volgens vaste rechtspraak als bewijsrechtelijk uitgangspunt dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door PostNL is afgestempeld (vgl. HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138, r.o. 3.5.3). Voor afwijking van dit uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechter aannemelijk acht dat het poststuk ter post is bezorgd vóór de datum van afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij de partij die stelt dat zij het poststuk vóór die datum ter post heeft bezorgd (vgl. laatstgenoemd arrest, r.o. 3.5.4).
5.3.
Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beoordeeld of belanghebbende is geslaagd in de op haar rustende bewijslast dat het bezwaarschrift tijdig, dat wil zeggen op 27 juni 2017, ter post is bezorgd. De gemachtigde van belanghebbende heeft, gelijk hij ook in eerdere fasen van het geding heeft gedaan, in hoger beroep verklaard dat hij het bezwaarschrift op 27 juni 2017 omstreeks 23.00 uur in een brievenbus van PostNL heeft geworpen. Het Hof acht deze blote verklaring onvoldoende om aannemelijk te achten dat terpostbezorging daadwerkelijk op 27 juni 2017 heeft plaatsgevonden, nog daargelaten dat in een vrijwel identieke zaak van een andere belanghebbende, waarnaar door de invorderingsambtenaar in zijn verweerschrift is verwezen (Hof Amsterdam 23 mei 2019, 18/00367, ECLI:NL:GHAMS:2019:1784, r.o. 5.4), door dezelfde gemachtigde is verklaard dat hij het bezwaarschrift (in die zaak) op 27 juni 2017 “rond 22.30” in een brievenbus van PostNL heeft geworpen. Het Hof passeert het aanbod van belanghebbende om ter zitting als getuige onder ede zijn verklaring te herhalen dat hij op 27 juni 2017 het bezwaarschrift omstreeks 23.00 uur in een brievenbus van PostNL heeft geworpen, nu deze blote verklaring, ook indien deze onder ede wordt herhaald, naar ’s Hofs oordeel onvoldoende is om aannemelijk te achten dat het bezwaarschrift daadwerkelijk op 27 juni 2017 ter post is bezorgd. Bij die stand van het geding concludeert het Hof dat de invorderingsambtenaar het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Slotsom
5.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. B.A. van Brummelen, lid van de veertiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen, als griffier. De beslissing is op 13 augustus 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.