ECLI:NL:GHAMS:2020:3200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
23-001539-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van bewijsmiddelen en beslissing op vordering benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 2 juli 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 2003, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, die gedeeltelijk werd vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte door herhaaldelijk met kracht op het hoofd van de aangeefster te slaan, bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Het hof heeft ook het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat niet aannemelijk was dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding op het moment dat de aangeefster wegrende.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw om volledige toewijzing van de vordering gevraagd. Het hof heeft geoordeeld dat de vordering tot materiële schadevergoeding voor een deel niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De vordering tot immateriële schadevergoeding van € 1.000,00 werd wel toegewezen, evenals een deel van de materiële schadevergoeding van € 134,49. Het hof heeft de verdachte verplicht om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf het schadeveroorzakende feit.

Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001539-20
datum uitspraak: 22 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 2 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-083234-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
adres: [aanslagnummer].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat de bewijsmiddelen worden aangevuld en dat hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht het hof niet heeft gebracht tot andere inzichten dan de kinderrechter ten aanzien van het opzet, in die zin dat de verdachte door vele malen met kracht op het hoofd van aangeefster te slaan bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Het hof bespreekt voorts het ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte gedane beroep op noodweer.

Aanvulling van bewijsmiddelen

Aan de bij de aangifte vermelde inhoud van de letselrapportage dient de navolgende inhoud te worden toegevoegd:
Hoofd
Rond het rechter oog bevindt zich een paarse huidverkleuring met zwelling, ongeveer 4 bij 4 cm.
Rond de rechter slaapregio bevindt zich een rood/paarse verkleuring met zwelling van ongeveer 4 bij 4 cm.
Aan de rechterkant van het voorhoofd bevinden zich 3 rood/paarse huidverkleuringen van ongeveer 2 cm in doorsnede.
Op het rechterachterhoofd bevindt zich een pijnlijke zwelling, ongeveer 2 cm in doorsnede.

De strafbaarheid van het feit

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een beroep gedaan op noodweer. Daartoe heeft hij, kort samengevat, aangevoerd dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, nu de vuistslagen die hij aan het slachtoffer heeft gegeven een reactie waren op het in zijn gezicht slaan en het uit zijn hand slaan van zijn telefoon door aangeefster, terwijl hij niet wist wat zij door weg te rennen van plan was.
Het hof stelt voorop dat een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van de verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijke dreiging van een zodanige aanranding.
De verdachte heeft zelf verklaard dat de aangeefster na het slaan van de verdachte en het uit de hand slaan van de telefoon de trap op rende, waarna hij haar aan haar broek heeft teruggetrokken. Ook de aangeefster (die een andere lezing heeft over de feiten) heeft hierover verklaard dat zij zich aan de reling probeerde vast te houden, kennelijk om weerstand te geven aan het krachtig terugtrekken door de verdachte, maar dat zij het niet vol hield en los liet, waarna de verdachte haar meermalen heeft geslagen.
Reeds op grond van de verklaring van de verdachte over het terugtrekken van de naar boven rennende aangeefster – in samenhang met hetgeen de aangeefster daar zelf over heeft verklaard - acht het hof feitelijk niet aannemelijk geworden dat (nog) sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding toen de aangeefster van de verdachte wegrende. Daarom is het hof van oordeel dat het beroep op noodweer moet worden verworpen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.168,43 en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schade (€ 2.168,43);
- Verlies arbeidsvermogen € 2.033,94;
- Spijkerbroek € 129,95;
- Reiskosten € 4,54;
2. Immateriële schade € 1.000,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.634,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ter zake van het verlies van arbeidsvermogen niet-ontvankelijk in de vordering dient worden te verklaard, omdat dit onvoldoende onderbouwd is. Ten aanzien van de post spijkerbroek en de immateriële schade heeft hij verzocht deze vorderingen te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden op na te melden gronden en tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Ten aanzien van het gevorderde verlies van arbeidsvermogen is het hof van oordeel dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd. Zonder nader onderzoek kan niet worden vastgesteld of sprake is van (rechtstreekse) schade. Het verrichten van dergelijk onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 134,49 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Immateriële schade
Het hof acht toewijzing van een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van geleden immateriële schade redelijk, gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dat is begaan en de gevolgen die het feit blijkens de schriftelijke onderbouwing van de vordering voor de psychische toestand van de benadeelde partij heeft gehad.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.134,49(duizend honderdvierendertig euro en negenenveertig cent)
bestaande uit € 134,49(honderdvierendertig euro en negenenveertig cent)
materiële schade en € 1.000,00(duizend euro)
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.134,49(duizend honderdvierendertig euro en negenenveertig cent)
bestaande uit € 134,49(honderdvierendertig euro en negenenveertig cent)
materiële schade en € 1.000,00(duizend euro)
immateriële schade,
vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
6 (zes) termijn(en)van
1 maand, groot
€ 189,08 (honderdnegenentachtig euro en acht cent).
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 maart 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. A.M. Kengen en mr. C.J. van der Wilt, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 oktober 2020.
mr. M.J.A. Duker is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]