Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg in beide zaken
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten in beide zaken
.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en de verzoeken tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de minderjarige en zijn niet-gezaghebbende vader. De vader, die in hoger beroep was gekomen, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling, omdat hij geen belanghebbende was in deze kwestie. Het hof oordeelde dat de vader geen ouderlijk gezag had en dat de opheffing van de ondertoezichtstelling niet rechtstreeks zijn rechten of verplichtingen raakte. Daarnaast werd het verzoek van de vader om een omgangsregeling met de minderjarige afgewezen. Het hof oordeelde dat er al geruime tijd geen omgang had plaatsgevonden en dat de minderjarige zich onveilig voelde bij de vader. De rechtbank had eerder bepaald dat er geen omgang zou zijn, en het hof bevestigde deze beslissing. De belangen van de minderjarige, die bijna dertien jaar oud was, stonden voorop, en het hof achtte het in strijd met zijn belangen om een omgangsregeling vast te stellen. De vader had niet meegewerkt aan de benodigde hulpverlening en de minderjarige had aangegeven pas weer contact te willen als hij daar klaar voor was.