ECLI:NL:GHAMS:2020:2895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
23-001260-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake lokaalvredebreuk, diefstal en bedreiging met een wapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2020. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld voor lokaalvredebreuk, diefstal en bedreiging met een wapen. De tenlastelegging omvatte onder andere het wederrechtelijk binnendringen in een winkel, het stelen van een tablet en het bedreigen van een slachtoffer met een mes. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 25 augustus en 16 oktober 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een ISD-maatregel van één jaar, waarbij rekening is gehouden met de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de recidivekans van de verdachte in overweging genomen, evenals zijn psychische problematiek en het gebrek aan bereidheid tot behandeling. De beslissing om de ISD-maatregel op te leggen is genomen ter bescherming van de maatschappij en om de verdachte de kans te geven zijn leven te beteren. Het hof heeft ook beslist over de in beslag genomen voorwerpen, waaronder een multitool en een videorecorder, en heeft de teruggave aan de rechtmatige eigenaar gelast.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001260-20
datum uitspraak: 30 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-034780-20 (zaak A) en 13-054008-20 (zaak B) en 13-295724-19 (zaak C) en 13-018359-20 (zaak D), alsmede 13-236106-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan, adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 augustus 2020 en 16 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 13-034780-20 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een winkel gelegen aan [adres 2], in gebruik bij (het winkelbedrijf) [winkel], althans bij een ander of anderen dan bij hem, verdachte, welk binnendringen bestond uit het betreden van die winkel tegen de wil van de rechthebbende, immers nadat door of vanwege de rechthebbende aan hem, verdachte op 8 november 2019 een besluit om hem, verdachte, de toegang tot dat winkelbedrijf te ontzeggen voor de voor van 24 maanden, was uitgereikt;
2.
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een tablet (van het merk Samsung, type Tab S6), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan (winkelketen) [winkel] aan [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;

Zaak met parketnummer 13-054008-20 (zaak B, gevoegd):

1.
hij op of omstreeks 19 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes en/of het mes in een multitool, althans enig scherp en/of puntvormig voorwerp, dreigend in de richting van voornoemde [slachtoffer] te wijzen en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik snijd je keel door en maak je dood" en/of "Ik ga je strot doorsnijden", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een multitool (van het merk Letherman, model Skeletool, inhoudende een mes) zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
Zaak met parketnummer 13-295724-19 (zaak C, gevoegd):
hij op of omstreeks 31 oktober 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een camera, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf de [winkel] (filiaal [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 13-018359-20 (zaak D, gevoegd):
hij op of omstreeks 1 november 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, een camera (merk JVC), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf de [winkel] (filiaal [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders komt van een kortere duur dan door de rechtbank is opgelegd.

Bewijsoverweging

Zaak met parketnummer 13-054008-20 (zaak B, feit 1):
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak van de tenlastegelegde bedreiging bepleit. De verdachte ontkent dat een fysieke of verbale bedreiging heeft plaatsgevonden. De verklaringen van de aangever en de getuige [getuige] bij de politie en de raadsheer-commissaris bevatten tegenstrijdigheden met betrekking tot de positie van het mes en de woordelijke bedreiging. Gegeven de omstandigheden - dat de aangever en de getuige [getuige] collega’s van elkaar zijn, die op de dag van het incident overleg hebben gehad, de getuige aanwezig is geweest bij het opnemen van de aangifte en laatstgenoemde pas twee weken na het incident is gehoord - is het mogelijk en aannemelijk dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Om die reden zijn de verklaringen onbetrouwbaar en moeten deze worden uitgesloten voor het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van de door de aangever en de getuige afgelegde verklaringen met betrekking tot het dreigen met het mes door de verdachte en de door hem daarbij gedane uitlatingen, ook niet als in aanmerking wordt genomen hetgeen zij later bij de raadsheer-commissaris hebben verklaard. Hoewel er verschillen zitten in de verklaringen hebben de aangever en de getuige met betrekking tot de kern van het tenlastegelegde steeds in hoofdlijnen consistent verklaard. Dat er daarbij sprake zou zijn geweest van afstemming tussen aangever en de getuige, op een zodanige wijze dat de verklaringen daarmee onbruikbaar zijn geworden voor het bewijs acht het hof niet aannemelijk geworden. Het hof wijst er in dit verband nog op dat blijkens het dossier al bij de telefonische melding van het incident aan de politie wordt gesproken van bedreiging met een mes (zie pagina 3 van het dossier). Deze melding vindt plaats zeer kort na het incident. Het hof acht niet aannemelijk dat al voorafgaand aan de telefonische melding sprake is geweest van afstemming tussen de aangever en de getuige. Het verweer wordt daarom verworpen.
Zaak met parketnummer 13-018359-20 (zaak D):
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent de diefstal te hebben gepleegd en heeft verklaard dat hij deze videocamera voor zijn verjaardag gekregen had. Op de camerabeelden is de diefstal niet waargenomen. Ten aanzien van de videocamera die bij de verdachte is aangetroffen, is niet vastgesteld dat deze van diefstal afkomstig is. Enkel de aangever heeft verklaard de diefstal te hebben waargenomen. Bij gebrek aan verder bewijs dient de verdachte daarom te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] (dossierpag. 9-10) volgt dat voornoemde verbalisant het blauw/witte doosje dat samen met de JVC videorecorder onder goednummer 5830351 in beslag is genomen (zie kennisgeving inbeslagneming, dossierpag. 19) heeft herkend als de verpakking die te zien is op de camerabeelden van de [winkel] gevestigd aan de [adres 3] te Amsterdam en die verdachte in zijn handen vasthoudt. De verbalisant heeft daarbij opgemerkt dat het in beslag genomen doosje dezelfde kleursamenstelling en kennelijk dezelfde afmetingen heeft als het doosje dat de verdachte uit het schap had gepakt.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de onder de verdachte in beslag genomen JVC videorecorder afkomstig is van de door de aangever waargenomen diefstal door de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Zaak met parketnummer 13-034780-20 (zaak A):
1.
op 8 februari 2020 te Amsterdam, wederrechtelijk is binnengedrongen in een besloten lokaal, te weten een winkel gelegen aan [adres 2], in gebruik bij het winkelbedrijf [winkel], welk binnendringen bestond uit het betreden van die winkel tegen de wil van de rechthebbende, immers nadat door de rechthebbende aan hem, de verdachte op 8 november 2019 een besluit om hem, de verdachte, de toegang tot dat winkelbedrijf te ontzeggen voor de duur van 24 maanden, was uitgereikt;
2.
op 8 februari 2020 te Amsterdam, een tablet (van het merk Samsung, type Tab S6), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan (winkelketen) [winkel] aan [adres 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 13-054008-20 (zaak B, gevoegd):
1.
op 19 januari 2020 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes in een multitool, voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik snijd je keel door en maak je dood" en/of "Ik ga je strot doorsnijden";
2.
op 19 januari 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een multitool van het merk Letherman, model Skeletool, inhoudende een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
Zaak met parketnummer 13-295724-19 (zaak C, gevoegd):
op 31 oktober 2019 te Amsterdam, een camera, die aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf de [winkel] (filiaal [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak met parketnummer 13-018359-20 (zaak D, gevoegd):
op 1 november 2019 te Amsterdam, een camera (merk JVC), die aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf de [winkel] (filiaal [adres 3]), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen in zaak A onder 1 en 2, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
het in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.
Het in zaak A onder 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde levert op:
telkens diefstal.
Het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 en 2, zaak B onder 1 en 2, zaak C en zaak D bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
De rechtbank Amsterdam heeft aan de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2, zaak B onder 1, zaak C en zaak D bewezenverklaarde de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opgelegd voor de duur van 2 jaren. Ten aanzien van zaak B onder 2 heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 9a Sr.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2, zaak B onder 1, zaak C en zaak D tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren. Ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,00.
De raadsman heeft verzocht af te zien van oplegging van de ISD-maatregel aan de verdachte en een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Daartoe is aangevoerd dat de verschillende doelen van de ISD-maatregel niet gediend worden door oplegging van deze maatregel aan de verdachte. De veronderstelde psychische problematiek van de verdachte is namelijk onvoldoende onderbouwd, er ligt geen concreet behandelplan en de verdachte wenst ook niet mee te werken aan onderzoek of behandeling. Bovendien is bescherming van de maatschappij niet noodzakelijk, gelet op de beperkte ernst van de feiten op het strafblad van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de duur van een eventueel op te leggen ISD-maatregel te stellen op één jaar en overeenkomstig artikel 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de reeds door de verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd daarvan af te trekken. Ten aanzien van de in zaak B onder 2 tenlastegelegde overtreding heeft de raadsman verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Tot slot heeft de raadsman het hof verzocht om waar mogelijk eerder uitspraak te doen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in zaak A, C en D schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen bij de [winkel]. Daarbij heeft hij kostbare apparatuur weggenomen en er blijk van gegeven het eigendomsrecht van het winkelbedrijf niet te respecteren. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd ook bevestigd dat hij zich weinig gelegen wil laten liggen aan het eigendomsrecht van (grote) winkelbedrijven. Diefstallen zijn vervelende feiten, die niet alleen schade en overlast opleveren voor het bedrijf, maar ook overigens bijdragen aan het ontstaan van schade en overlast, doordat winkelbedrijven het verlies van goederen als gevolg van diefstal zullen doorberekenen in de verkoopprijs, terwijl ook aanzienlijke kosten zijn gemoeid met het treffen van maatregelen ter voorkoming van winkeldiefstallen. Bij feit 1 van zaak A heeft de verdachte zich bovendien schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk, omdat hij de [winkel] was binnengegaan terwijl hem eerder een winkelontzegging was opgelegd. In zaak B heeft de verdachte een beveiliger van een hotel met de dood bedreigd door te zeggen dat hij de keel van het slachtoffer ging doorsnijden. Om zijn bedreiging kracht bij te zetten heeft hij daarbij een mes laten zien. Dit is een ernstig feit, zeker nu dit plaatsvond in de nachtelijke uren en op de openbare weg ten overstaan van andere mensen. Uit het dossier komt naar voren dat voor het slachtoffer en andere aanwezigen sprake is geweest van een zeer bedreigende en beangstigende situatie. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 oktober 2020 is hij eerder regelmatig onherroepelijk veroordeeld, waaronder ter zake van vermogensdelicten.
Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 20 maart 2020, opgemaakt door [naam]. Uit het rapport volgt dat bij de verdachte sprake is van een delictpatroon en dat hij voldoet aan de harde en zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De verdachte beschikt niet over een dagbesteding. Hij ontvangt een bijstandsuitkering, maar kan niet met zijn geld omgaan. Het delictgedrag komt (deels) voort uit zijn financiële situatie. De psychische problematiek van de verdachte en zijn diabetes zijn daarnaast van grote invloed op zijn functioneren. Uit onderzoek door de GGZ Ingeest is gebleken dat de verdachte functioneert op een sociaal emotioneel niveau van een kind van drie jaar oud. Sinds zijn ouders minder invloed op hem hebben, zou hij minder medicatietrouw zijn geworden en leidt zijn diabetes soms tot verward gedrag en gevaarlijke situaties. De verdachte vertoont zorgmijdend gedrag en is van mening geen begeleiding en behandeling nodig te hebben. Sinds geruime tijd zijn er aanwijzingen voor psychiatrische klachten, echter weigert de verdachte mee te werken aan diagnostiek.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering om aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden voor gedragsverandering. Hierdoor is een reële kans op recidivevermindering door gedragsinterventies in een ambulant kader niet aanwezig. Gezien het aanhoudende delictpatroon en de zorgmijdende houding van de verdachte ziet de reclassering geen andere optie dan de ISD-maatregel te adviseren. Om een traject tot gedragsverandering een redelijke kans van slagen te geven, acht de reclassering een gesloten kader noodzakelijk, waarbij de verdachte gedurende de intramurale fase van de maatregel psychologisch of psychiatrisch wordt onderzocht. De diagnostiek kan tijdens de ISD-maatregel worden uitgevoerd. Hierbij acht de reclassering het van belang om het verstandelijk functioneringsniveau van de verdachte te bepalen, aangezien de verdachte in het dagelijks leven mogelijk overvraagd wordt. De reclassering acht de ISD-maatregel ook passend ter bescherming van de maatschappij. Daarnaast hoopt de reclassering dat de verdachte de aangeboden mogelijkheid aangrijpt en mee zal werken aan de aangeboden behandelingen en trajecten binnen de ISD.
Het hof stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat de verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 oktober 2020 blijkt dat de verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode waarin de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel of taakstraf, terwijl de bij dit arrest bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen ofwel taakstraf en er, zoals blijkt uit het hiervoor genoemde Reclasseringsrapport, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de oplopende ernst van en het aantal door de verdachte begane feiten alsmede de kennelijke ernst van zijn psychische problematiek en zijn pertinente weigering om zijn leven daadwerkelijk een andere wending te geven. Reële alternatieven voor de ISD-maatregel ziet het hof op dit moment niet.
Bij bepaling van de duur van de op te leggen maatregel houdt het hof overeenkomstig 38n, tweede lid, Wetboek van Strafrecht rekening met de tijd die de verdachte vanaf de inverzekeringstelling op 9 februari 2020 in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarom zal het hof bepalen dat de duur van de ISD-maatregel wordt beperkt tot één jaar. Deze duur acht het hof proportioneel, mede gelet op het gegeven dat het aantal strafbare feiten dat de verdachte op zijn justitiële documentatie heeft staan, weliswaar voldoet aan de ondergrens voor oplegging van de maatregel, maar relatief beperkt is. De verdachte heeft gedurende dat jaar de gelegenheid om te profiteren van de mogelijkheden om door de aangeboden hulp zijn leven beter op orde te krijgen. Als hij dat weigert, dient de maatregel louter ter beveiliging van de maatschappij tegen zijn handelen.
Het hof acht, alles afwegende, een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders van na te melden duur passend en geboden.
Geen straf of maatregel voor zaak B, feit 1
Het voorhanden hebben van het mes als bedoeld in artikel 2 categorie IV sub 7 van de Wet Wapens en Munitie betreft een overtreding. In verband met de oplegging van de ISD-maatregel voor de misdrijven, zal voor dit feit geen straf of maatregel aan de verdachte worden opgelegd.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen multitool met mes dient te worden verbeurdverklaard. Ten aanzien van de in beslag genomen JVC videorecorder dient teruggave aan [winkel] te worden gelast.
De raadsman heeft verzocht om teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen multitool.
Het hof overweegt dat het in de zaak B onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten het multitool-mes. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Daarbij overweegt het hof dat het mes – gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het is aangetroffen een en ander zoals gebleken uit de bewezenverklaring – een voorwerp betreft waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om te dreigen als bedoeld in artikel 2 categorie IV sub 7 van de Wet Wapens en Munitie en daarmee een verboden wapen als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie betreft.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissingen en op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9a, 36b, 36c, 38m, 57, 62, 63, 138, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 mei 2018 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 450,00 (subsidiair negen dagen hechtenis). Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf dient te worden afgewezen, nu het hof toewijzing van de vordering niet opportuun acht omdat de verdachte de ISD-maatregel krijgt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-034780-20 (zaak A) onder 1 en 2 en 13-054008-20 (zaak B) onder 1 en 2 en 13-295724-19 (zaak C) en 13-018359-20 (zaak D) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-034780-20 (zaak A) onder 1 en 2 en 13-054008-20 (zaak B) onder 1 en 13-295724-19 (zaak C) en 13-018359-20 (zaak D) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-054008-20 (zaak B) onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-054008-20 (zaak B) onder 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-034780-20 (zaak A) onder 1 en 2 en 13-054008-20 (zaak B) onder 1 en 13-295724-19 (zaak C) en 13-018359-20 (zaak D) bewezenverklaarde:
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
1 (één) jaar.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Eén zakmes, vallende onder goednummer 5868630 (zaak B).
Gelast de
teruggaveaan [winkel] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Eén videorecorder. zwart. merk: JVC Everior, vallende onder goednummer: 5830351 (zaak D).
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018, parketnummer 13-236106-17, voorwaardelijk opgelegde geldboete.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. M.J.A. Duker en mr. C.J. van der Wilt,
in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2020.
Mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]