Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
(…) De overeenkomst is aangegaan voor een tijdvak van tien jaar, ingaande 1 augustus 1989 en eindigende 31 juli 1999 met dien verstande dat de overeenkomst nog eenmaal met vijf jaar verlengd mag worden mits huurder een half jaar voor het beëindigen van de eerste termijn verhuurder hiervan in kennis stelt via een aangetekend schrijven.
(…)
met de mededeling dat zij het door ons gehuurde pand aan de [adres] gekocht te hebben. Te meer omdat wij sinds 1 augustus 1989 van u het pand huren (..).
3.Beoordeling
I voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen partijen eindigt op 31 mei 2019, althans een zodanige datum als de kantonrechter in goede justitie vaststelt;
II [geïntimeerde] veroordeelt het gehuurde op 31 mei 2019, althans op een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen datum, te ontruimen en [geïntimeerde] te veroordelen het gehuurde per die datum leeg en ontruimd, bezemschoon en onder afgifte van sleutels aan Trottoir ter beschikking te stellen, met machtiging van Trottoir, indien [geïntimeerde] hiermee in gebreke blijft, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen, desnoods met behulp van de sterke arm;
III [geïntimeerde] veroordeelt in de proceskosten, het nasalaris daaronder begrepen.
incidentele griefheeft [geïntimeerde] , kort gezegd, aangevoerd dat de vordering van Trottoir niet toewijsbaar is aangezien zij rechtsopvolger is van de vorige verhuurder en de opzegging is geschied binnen drie jaar nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht. [geïntimeerde] heeft het hof verzocht voorbij te gaan aan het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9758; hierna: Toko Mitra), waarin is beslist dat de wachttijdregeling van artikel 7:296 lid 2 BW alleen geldt bij beëindiging tegen het einde van de in artikel 292 lid 1 BW bedoelde eerste termijn waarvoor de huurovereenkomst geldt of is aangegaan. Subsidiair heeft [geïntimeerde] verzocht ‘om hierover’ prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad.
nade eerste termijn waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan. Dat wordt niet anders door de door [geïntimeerde] aangehaalde citaten uit Kamerstukken uit 1966/1967 en 1999/2000. Daarbij komt dat uit het met toepassing van artikel 81 lid 1 RO gewezen arrest van de Hoge Raad van 25 april 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1018, Aldi/Kroon) moet worden afgeleid dat de Hoge Raad de in Toko Mitra uitgezette koers handhaaft. Bij die stand van zaken is er evenmin aanleiding aan de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen.
grief 1opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat de huurovereenkomst uit 1986 is voortgezet en dat daarom, gelet op de inhoud daarvan, deze opzegbaar is na het verstrijken van de lopende huurtermijn van vijf jaar, dus tegen 30 november 2021. Trottoir heeft betoogd dat op geen enkele wijze is gebleken van een indeplaatsstelling, dat uit correspondentie tussen [geïntimeerde] en [A] juist blijkt dat zij in 1989 een huurovereenkomst hebben gesloten en dat aldus is geoordeeld in een beschikking van dit hof van 23 juli 2019 zodat dit bindend tussen partijen vaststaat gelet op het gezag van gewijsde.
omdathij de originele huurovereenkomst niet heeft kunnen vinden, hij en de zoon van [A] gesproken hebben over een kopie van een concept huurovereenkomst die [A] nog had kunnen vinden en dat concept is als bijlage bij deze brief van [geïntimeerde] gevoegd. Daarbij komt dat [geïntimeerde] bevestigt dat hij en (de zoon van) [A] zich daarin kunnen vinden, met dien verstande dat hij twee kanttekeningen wil maken, namelijk dat hij een recht van eerste koop heeft en dat geen indexering zou plaatsvinden. Deze kanttekeningen zouden niet nodig zijn geweest indien [geïntimeerde] op de huurovereenkomst uit 1986 zou hebben gedoeld, want daarin was het recht van eerste koop nu juist opgenomen;
grief 2heeft Trottoir aangevoerd dat [geïntimeerde] slechts verweer voert met geen ander doel dan de procedure en de beëindigingsdatum en ontruiming te vertragen, teneinde een zo hoog mogelijke afkoopsom te verkrijgen. Volgens Trottoir is het verweer van [geïntimeerde] kennelijk ongegrond en maakt hij misbruik van recht. Daarom zou de uitspraak houdende huurbeëindiging uitvoerbaar bij voorraad moeten worden verklaard, aldus Trottoir
grief 3, waarmee Trottoir is opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat iedere partij de eigen kosten draagt. [geïntimeerde] is immers de in het ongelijk gestelde partij en had ook in eerste aanleg als zodanig te gelden.