ECLI:NL:GHAMS:2020:2722

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
23-003098
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor belaging met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van belaging van een benadeelde partij, waarbij hij herhaaldelijk contact heeft gezocht met haar, ondanks dat zij hem duidelijk had gemaakt geen contact meer te willen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 oktober 2016 tot en met 1 december 2016 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde door haar te bellen, sms-berichten en WhatsApp-berichten te sturen, en haar op haar werk op te zoeken. De verdachte heeft bekend dat hij de benadeelde heeft gestalkt en het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van recidive, aangezien de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de Reclassering en behandeling bij een forensisch ACT Team. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die is toegewezen tot een bedrag van € 500,00 voor immateriële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003098-17
datum uitspraak: 15 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-265309-16 en 15-746137-13 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 oktober 2016 tot en met
01 december 2016 te Den Helder, althans in Nederland, (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- meermalen die [benadeelde] (anoniem) te bellen,
- meermalen die [benadeelde] whatsapp-berichten en/of sms-berichten te sturen,
- meermalen die [benadeelde] op of in de omgeving van haar werk ([werk]) op te zoeken, en/of
- ( daarbij) de (vele) verzoeken van die [benadeelde] om geen contact met haar op te nemen te negeren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en andere beslissingen ten aanzien van de strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsmiddelen

Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep de bewijsmiddelen zoals weergegeven onder I, II en III, alsmede de onder A weergegeven verklaring van de verdachte.

Bewijsoverweging

Het hof stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft bekend dat hij herhaaldelijk contact heeft gezocht met de aangeefster. Tijdens het verhoor van de verdachte bij de politie op 1 december 2016 verklaart verdachte dat hij aangeefster heeft gestalkt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij aangeefster, kort gezegd, meerdere malen (anoniem) heeft gebeld, sms- en Whatsapp-berichten heeft gestuurd en haar een bezoek heeft gebracht terwijl ze aan het werk was in het [werk]. Verder heeft hij haar fysiek opgezocht op een vrijwilligers-/bedrijfsfeestje waar aangeefster aanwezig was. De verdachte heeft hieromtrent bekend dat hij een glimp van haar wilde opvangen.
Het hof overweegt dat de verdachte op 29 oktober 2016 zich bewust moet zijn geweest van het feit dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Het hof komt daarmee tot een andere bewezenverklaarde periode dan de politierechter. Hoewel aangeefster al voor dit moment te kennen heeft gegeven geen relatie met verdachte te willen, heeft zij op 29 oktober 2016 de sleutel bij verdachte gebracht en duidelijk gemaakt dat er geen relatie in zit, alsook dat zij geen contact meer met de verdachte wenste. Voor zover de raadsman heeft betoogd dat de wederrechtelijkheid ontbreekt daar aangeefster vrienden zou willen blijven met de verdachte, wordt dit weerlegt door de gebezigde bewijsmiddelen. Volledigheidshalve merkt het hof daarbij nog op dat het niet is vereist dat het slachtoffer voorafgaand aan een in artikel 285b Wetboek van Strafrecht omschreven gedraging aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt geen contact met hem te willen (HR 2 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1447).
In de periode van 29 oktober tot en met 01 december 2016 heeft verdachte tien sms-berichten naar het slachtoffer gestuurd, meermalen (al dan niet anoniem) telefonisch contact met haar opgenomen en haar tweemaal fysiek geconfronteerd. Er is daarmee sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Stelselmatigheid veronderstelt een herhaling van gedragingen, zoals iemand herhaaldelijk lastig vallen. Dit kan door een en dezelfde activiteit, maar ook door middel van een variëteit aan gedragingen. De stelselmatigheid kan onder omstandigheden al worden aangenomen indien er slechts een beperkt aantal sms-berichten worden verstuurd gedurende de periode van een week.
De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat slechts een beperkt aantal sms-berichten in de periode van een week waren verstuurd onder de gegeven omstandigheden niet in de weg stond aan het aannemen van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer (HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3625).
Het hof overweegt voorts dat voornoemde berichten en incidenten hebben plaatsgevonden in de periode nadat aangeefster duidelijk te kennen heeft gegeven geen contact meer te willen met de verdachte. Desondanks is verdachte niet opgehouden met het zoeken van contact met aangeefster. Door aldus te handelen heeft de verdachte aangeefster gedwongen tot het dulden van contact met hem, terwijl zij hem duidelijk te kennen had gegeven geen contact meer met hem te willen.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer sprake is geweest.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op meerdere tijdstippen in de periode van 29 oktober 2016 tot en met 1 december 2016 te
Den Helder, telkens wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door
- meermalen die [benadeelde] (anoniem) te bellen,
- meermalen die [benadeelde] whatsapp-berichten en/of sms-berichten te sturen,
- meermalen die [benadeelde] op haar werk ([werk]) op te zoeken, en
- daarbij de verzoeken van die [benadeelde] om geen contact met haar op te nemen te negeren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft daaraan als bijzondere voorwaarden opgelegd dat de verdachte:
  • zich zal melden bij de Reclassering Nederland en zich hierna blijft melden zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich zal laten behandelen bij het forensisch ACT Team of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft het hof zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het vanwege de Reclassering Nederland uitgebrachte rapport van 17 januari 2017 en het door het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie uitgebracht psychiatrisch rapport d.d. 28 juli 2017 is gebleken.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging door herhaaldelijk met aangeefster, zowel telefonisch als fysiek, contact te zoeken, terwijl zij hem uitdrukkelijk te kennen had gegeven dat niet te willen. Dit is een vervelend feit, dat angst en gevoelens van onrust bij benadeelden creëert. Het hof neemt verdachte vorenstaande kwalijk, temeer nu hij eerder voor soortgelijke zaken is veroordeeld.
Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 september 2020 is hij eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk veroordeeld.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van na te noemen duur moet passend en geboden.
Het hof zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd van, anders dan de politierechter, drie jaren verbinden, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts zal het hof daaraan de na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2013 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De politierechter heeft de tenuitvoerlegging gelast van een gedeelte van de voorwaardelijke straf, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, en heeft de vordering voor het overige afgewezen.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tenuitvoerlegging zal afwijzen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof ziet aanleiding de tenuitvoerlegging gelasten van een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Het hof zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf een taakstraf van hierna te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jaren:
-aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd:
- zich meldt bij de Reclassering Nederland op het adres [adres 2], en zich hierna blijft melden zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen bij het forensisch ACT Team of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 oktober 2016.
Gelast in plaats van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2013 met parketnummer 15-746137-13, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 oktober 2020.
=========================================================================
[…]