ECLI:NL:GHAMS:2020:2403

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
4 september 2020
Zaaknummer
23-000706-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdstrafrecht: ontvankelijkheid en bijzondere omstandigheden bij afstand van rechtsmiddelen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De verdachte, een minderjarige, had in eerste aanleg afstand gedaan van zijn rechtsmiddelen, maar stelde in hoger beroep dat hij niet begreep wat dit inhield. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de eerste zitting pas veertien jaar oud was en niet bijgestaan werd door een advocaat. De gang van zaken tijdens de eerste zitting was verwarrend voor de verdachte, die niet de intentie had om afstand te doen van het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in zijn hoger beroep op basis van bijzondere omstandigheden, omdat hij niet goed geïnformeerd was over de gevolgen van zijn afstand van rechtsmiddelen.

De tenlastelegging betrof het niet voldoen aan de Leerplichtwet, waarbij de verdachte in de periode van 17 januari 2019 tot en met 1 juli 2019 niet regelmatig op school aanwezig was. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder van de verdachte hem ziek had gemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten, en dat er geen bewijs was dat de ziekmeldingen onterecht waren omgezet in ongeoorloofde absentie. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de tenlastelegging had begaan, en heeft hem vrijgesproken. Het vonnis van de kantonrechter werd vernietigd en het hof sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000706-20
datum uitspraak: 3 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-207937-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 augustus 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting en de aantekening mondeling vonnis van de kantonrechter van 27 februari 2020 is door de verdachte en de officier van justitie – ingevolge artikel 381, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering – afstand gedaan van de bevoegdheid om tegen het op tegenspraak gewezen vonnis waarvan beroep een rechtsmiddel aan te wenden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 augustus 2020 verklaard dat het helemaal niet zijn bedoeling was om afstand te doen van hoger beroep en dat hij tijdens de terechtzitting in eerste aanleg niet begreep wat het doen van afstand of het instellen van hoger beroep inhield. Aan de minderjarige verdachte werd door de kantonrechter als eerste de vraag voorgelegd of hij hoger beroep wilde instellen en pas nadat de verdachte had geantwoord, werd dezelfde vraag aan zijn moeder (tevens medeverdachte) voorgelegd. Omdat de verdachte niet akkoord wilde gaan met iets waarvan hij niet wist wat het inhield, stelt hij “nee” te hebben geantwoord, waarna de kantonrechter ervan uitging dat de verdachte afstand van het rechtsmiddel zou hebben gedaan. De verdachte geeft het hof aan ook niet met zijn moeder te hebben kunnen overleggen.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat een eenmaal rechtsgeldig gedane afstand onomkeerbaar is. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen dit anders maken, bijvoorbeeld indien gemotiveerd wordt aangegeven dat een verdachte niet heeft begrepen wat het doen van afstand inhield. In dit geval heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de door de verdachte geschetste gang van zaken, hoewel het uitgewerkte proces-verbaal van de terechtzitting bij de kantonrechter daarover niets vermeld. Het hof gaat op grond van de verklaring van de verdachte ervanuit dat hij niet heeft begrepen wat het doen van afstand inhield en dat de mogelijkheid van het instellen van hoger beroep op een voor hem verwarrende wijze is besproken. De verdachte was ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg nog maar veertien jaar oud en hij werd niet bijgestaan door een advocaat die hem had kunnen adviseren omtrent het (al dan niet) doen van afstand van het rechtsmiddel. Ook heeft de moeder van de verdachte hem kennelijk niet ter plekke, tijdig, kunnen adviseren. Opvallend in dit verband acht het hof ook dat de moeder zelf geen afstand heeft gedaan in haar zaak die gelijktijdig werd berecht, hoewel de moeder en de verdachte een vergelijkbaar belang hadden bij de zaak en zij ook beiden een voorwaardelijke straf kregen. Ook dit wijst erop dat de verdachte niet de intentie had om afstand te doen. Het hof is van oordeel dat de verdachte in dit geval een beroep kan doen op bijzondere omstandigheden en dat de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald.
Gelet op het bovenstaande verklaart het hof de verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks 17 januari 2019 tot en met 1 juli 2019 te Amsterdam, althans in Nederland als jongere die de leeftijd van 12 jaren had bereikt, terwijl hij als leerling aan een school, te weten [school] stond ingeschreven, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, deze school geregeld te bezoeken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de kantonrechter.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, met een proeftijd van twee jaren.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Vast staat dat de verdachte in de periode van 17 januari 2019 tot en met 1 juli 2019 in totaal 101 uren op school heeft verzuimd. Onbetwist staat eveneens vast dat de moeder van de verdachte hem in die periode telkens heeft ziekgemeld vanwege lichamelijke en psychische klachten. Hiermee heeft de moeder van de verdachte voldaan aan het wettelijk gestelde vereiste dat zij haar zoon binnen twee dagen na het ontstaan van de verhindering, zo mogelijk met opgave van de aard van de ziekte, bij de school moet ziek melden (artikel 12 LPW69).
Uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de school in januari 2019 heeft willen toetsen of het genoemde verzuim ongeoorloofd was. De verdachte en zijn moeder zijn op de daartoe belegde bijeenkomsten van 23 januari 2019 en 5 februari 2019, waarvoor zij waren uitgenodigd, niet verschenen, waarna de schoolarts bepaalde dat de in de tenlastegelegde periode gedane ziekmeldingen bij die stand van zaken als ongeoorloofde absentie moesten worden genoteerd, totdat hij zou kunnen beoordelen waarom de verdachte niet volledig aan school zou kunnen deelnemen. De moeder en de verdachte hebben nog naar voren gebracht dat zij de mentor ervan op de hoogte hadden gebracht dat zij op deze twee afspraken niet zouden kunnen komen, vanwege de gezondheidstoestand van de moeder.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit het dossier niet dat de beslissing om de ziekmeldingen alsnog om te zetten in ongeoorloofde absentie direct nadat deze beslissing genomen werd aan de verdachte en zijn moeder is medegedeeld, zodat zij hun gedrag hadden kunnen wijzigen, dan wel de school alsnog nadere tekst en uitleg zouden hebben kunnen geven. De indruk bestaat dan ook dat de moeder van de verdachte pas tijdens het gesprek met de leerplichtambtenaar op 1 juli 2019 op de hoogte is gesteld van de omzetting, waaruit voortvloeit dat het ziekteverzuim van de verdachte met terugwerkende kracht is omgezet in ongeoorloofde absentie.
Het hof is van oordeel dat het ziekteverzuim van de verdachte slechts als ongeoorloofd ziekteverzuim kon worden aangemerkt indien meteen na 5 februari 2019 aan de verdachte en aan zijn moeder kenbaar was gemaakt dat de ziekmeldingen voortaan als ongeoorloofde absentie zouden worden geregistreerd, totdat een schoolarts moeder en zoon had kunnen zien en spreken. Nu hiervan niet blijkt, is het ziekteverzuim van de verdachte volgens het hof onder de omstandigheden zoals die uit het dossier volgen niet als rechtens ongeoorloofd aan te merken, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. C.J. van der Wilt en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2020.
Mr. B.A.A. Postma is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]