In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B], die verblijven bij de vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, aangevochten, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 200,- per kind per maand. De man heeft verzocht om een lagere bijdrage van € 25,- per kind per maand, met argumenten die betrekking hebben op zijn wisselende inkomen en de financiële situatie van de vrouw. De vrouw heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om bekrachtiging. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man in de periode van 15 november 2018 tot 4 april 2019 een netto besteedbaar inkomen had dat leidde tot een beperkte draagkracht. De vrouw had een stabieler inkomen, maar ook haar draagkracht was beperkt. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de kinderalimentatie vastgesteld op € 51,- per kind per maand met ingang van 15 november 2018, € 75,- per kind per maand met ingang van 4 april 2019, en € 86,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2020. Tevens is er een terugbetalingsverplichting vastgesteld voor de vrouw, die teveel ontvangen kinderalimentatie moet terugbetalen. Het verzoek van de man om voorlopige maatregelen werd afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak uitspraak deed.